
‘ I
I
f/
H
I
Mnoegzaam
blykt, uit een anderen regel, welken
Hy zynen leerling, op pag. 48* » voor-
fchryft, naamlyk, hoedanig hy best de geboor- ■
de leerreden zal nadenken: dezulken derhalven
, waarvan gy fpreekt, behooren liever des
zondags namiddags, als zy naar dekerk wilden
gaan, vroeger dan naar gewoonte, o f weinig ,
o f i n ’ t geheel niet te eeten, gelyk de gewoonte
is van veele, die getrouw tweemaalen den
openbaaren Godsdienst bywoonen,
V . W y willen dit nu liefst voor afgedaan houden.
------ Maar, zeg m y , kan men niet wel hooren
prediken , zonder ingefpannenheid van
G e e s t, o f zonder v e eite denken, entepein-'
zen ?
A. O , ja , doch wat nut zou men wegdra-
gen van een ydelen klank van woorden te
hooren , zonder daar van den waaren zin te bevatten,
en in ’ t geheugen te kunnen prenten ?
Ook onderzoekt gy hisr naar, om byzondere
reden, geloove ik?
V . Ik zal dat niet ontveinzen; het gefchiedt
uit hoofde van eene veronderftellinge van den
Leerling des Heerm Martinet, te weeten , dat
men kah praaten zonder peinzen o f denken:
hy zegt; ■ Magik, hoeweigeen zwakke
niet peinzen , laat ons dan
naar buiten op een bank gaan zitten, en wat
praaten,
A . Het praaten zou zoodanig kunnen weezen
,
zen , dat ’er niet veel by te denken noodig
ware; maar geregeld over een onderwerp van
eenig aanbelang te praaten, zonder daar by te
peinzen, o f te denken, is mynsbedunkens niet
-wel mogelyk. Dan, laat ons voortvaaren , en
zien wat de Heer Martinet ons verder verhaalt.
V . Ik ben gereed,
A . Welaan, maak eenen aanvang.
■ V . Ik leeze vervolgens in den Katechismus
der Natuur , op bladz. 139. alwaar over de
vruchten van Oost en West gehandeld w o rd t,
na eene aanhalinge van Luc. XII. 15, Het is.
niet in den overvloed gelegen, dat iemand leeft
uit zynen goederen, dit volgende; „ Het waare
„ en genoeglyke leven, dat alleen den naam
„ vzxi leven draagen mag, beftaat hier in , dat
„ men, als een onderdanig eu geloovig kind
„ van God leeve, dat men te vreede z y , met
,, elke gift des Hemelfchen Vaders, hoe gering
„ die ook z y ; dat men deszelfs hooge heerlyk.
, , heid met zyne eigen groote onwaardigheid
„ fteeds erkenne, en wat beters altoos in het
„ oog houde, dan deeze waereld geeven kan.
„ Weinige dingen dus noodig te hebben, is de
„w a a r e grootheid der z ie l, en weinige dingen
„ zyn groot voor een groot gemoed.” Wy
„ hebben niets in de waereld gebragt, het is
, , openbaar, dat wy ook niet kunnen iet daar
5, uit dragen , maar als wy. voedzel en dekzet
D 3 „ hebf
*; A’l
■
r i
fe-i
¡J I