
m4
v&h Infecten, op een zonderlinge Wyze; Ket
deel van hec mannetje is geopend; en het is die;
dat het deel van hec Wyfjeontvangt; dac in het
lighaam van het mannetje ingaat; om bevriigi
te worden. De meeSte Vliegen leggen eijeren,
intusfchen zyn ’er eenige, die levendbarende
zyn; deeze zyn een foort van groote Vliegen,
die men doorgaansopdeKHmop vind. Byaldien
die eijetbarende Vliegen paaren^dan is hunlig-
haam al met eijrjes vervuld, waarvan het groot«
He gedeelte zyné volkomene grootce reeds heefc_
verkregen; haar buik is zeer dik, maar wan-
beer de levendbarende Vliegen paaren, dan zyn
de vrugtbeginfelen noch geenzins zichcbaar in
bun lighaam; Ook leggen de Vliegen haare ejje.
rsn op plaatfen, alwaar de wormen, die ’eruk
Voortkomen zullen, het noodige voedzel kun¿
nen vinden. De woonplaats van deéze wormen
Veifehilc, volgens de foorten van Vliegen, toe
welke zy behooren. Sommige van deeze wor^
men houden hun verbiyf op de boomen en
planten ,en vosden zig met de Plantluizen,dié
men ’er fomtyds in zeer talryke benden opone-
moer. Zekere Vliegen ieggen haare eijeren id
het vleesch der doode dieren 3 of in andere verrotte
íh ffen; andere plaatfen hen in den drefc
der menfchen en dieren. Deze eijeren verfchil*
len in kleur en gedaante. De zonderlingfte
eijeren zyn die van den Drekvlieg, waarvan dé
Worm In den diek leeft; deeze ejjeres die wii
«íj
en langwerpig zyn, hebben aatl ëen vab hunne
uiteinden eene foort van tWee vleugekjes, die
zig even als twee hoornen van elkander verwy*
deren. Een dergelyke vorm is hen noodig, otn
de plaats, op welke de Vlieg haare eijeren legt.
Zy plaatst en drakt hen, in den drek der var-
kensjkoeijen en andere dergelyke dieren: dee¿
ze vleugeltjes (hoe veranderlyk) beletSen, dae
de eijeren , die ’er dus ingedrukc zyn, ’er niet
te diep inzinken : een gedeelte van het e i, vaft
den oorfprong der vieugelen a f, blyft ’er bul«
ten, en hec jong loopt by het uitkomen geen-
gevaar, om onder de ftoffe te verfmooren, die
het tot voedzel verftrekken moet. Men heeft
Vliegen, die haare eijeren in de flykagtige eft
ftinkende wateren, in de riolen en heimelyke
gemakken leggen; hoe waiglyk deeze wormen
ook fchynen mögen, zo zyn zy echter de op«
lecienheid van een Natuur-Onderzoeker waardig.
V. Die alles is zekerlyk zeer vreemd, maar nog
veel vreemder is dat geene, watdeHeerMcrmV
net, op pag. 8 2 , verhaalt, namelyk ; dat ’er Vliegen
zyn, die hunne eijeren in de hoofden der
Schapen en Harten, o f in de darmen der Paarden
leggen, om aldaar uitgebroeid te worden,
Hebben andere Natuurkenners die ook opgemerkt,
en wat zeggen zy ’er van?
A .J a , die geheim is hen niet ontfnapt| en2ÿ
ftemmen, met den Heer Martinet, hier in volko*
men overeen, en zeggen, dat deeze Vliegen uig
IÍÍ. Stök, D ds
*¿1 . i ÿ s i