
b - '1
I {
co op , roode deeltjes ontdekt; men merkt mede
eene houtachtige zelfftandigheid van een vaal-
roode kleur op, welke waarfchynlyk de roode
kleur verändert, enz.
V . Op pag. 3 »9, fchynt de Leerling van den
Heer Martinet zig te verwonderen over de
vreemde aaneenknooping der denkbeelden,
aangaande zeer verfchiiiende zaaken, hem door
zynenLeermeester voorgefteld, w ant, zegt h y ,
„ welken zeldzaamen draaineemen dnizendmaal
„ onze Gefprekken? Ook nn is dit hier ge-
„ beurd! Gy begonde met KooJzaad, en
„ eindigt met eene Zedeles: gy maakte een
„ tweeden aanvang met eene Lamp, en gy be.
„ fluit met Prinfen. Wie zou kunnen raaden,
„ hoe deeze wydverfchillende dingen aaii elk-
„ anderen geknoopt worden.”
A . Deeze manier van denken over verfchil.
lende onderwerpen, die, om zo te fpreeken,
hemels breed van elkanderen verwyderd z y n , o f
liever , geen de minfte famenhang met elkander
fchynen te hebben, is niet oneigen aan de g e woone
dagelykfche gefprekken, waarin men
veelal, zo het fpreekwoord z e g t, van den os
op den ezel fpringt, en in den tyd van een half
u u r; eene menigte van onderwerpen behandelt,
welke naar fnelvliegende wolkjes gelyken, die
men flegts voor een oogenblik gewaar wordt.
Dus heb ik eens een gefprek tusfchen tweeper-
foonen aangehoord, wglk begon met een Oor-
J if
log/chip, en eindigde met eenen Zwavelftok,
na dat men tusfchen beide van eene gantfche
reeks van verfchiiiende dingen gefprooken hadt,
welke, zo zy alle gezamentlyk op het papier
gebragt, en in die orde gefteld waren, zo als zy
uitgefproken ¡wierden, een wonderbaarlyke Olipodrigo,
o f mengelmoes van gedachten, zouden
uitmaaken. ^
V . Buiten twyfel is ’er niets fneller dan s menfchen
gedagten, en wy hebben reden, om ons
dikwerf, met den Heer Martinet, pag. 3*5»
te verwonderen, hoe zeldzaam de denkbeelden
onzer ziel zieh ontwikkelen, en hoe dezelve
verfchiiiende zaaken, die geen verband met einander
hebben, aan malkander weet te knoo-
pen. Intusfchen heeft dit ook al zyne nuttig-
heid, want uit die zo zeer verfchiiiende onder-
werpen, waar van de Heer Martinet, op pag.
3 IÖ , begint te fpreeken, heb ik echter altoos
iet geleerd.
A . Ongetwyfeld! Maar gaa voort.
V . By voorbeeld, zyn Eerwaarde fpreekt,
op pag. 31Ö, eerst van koolzaad, vervolgens
van raapolic, welk natuurlyk daar uit vo lg t,
wat verder van vogehjes, die het koolzaad
eeten; daar na van zeep, en pleifters als ingre-
dienten, die daar uit ontftaan; dan van lampen
en kaarfen, waar uit eindelyk eene my nog on-
bekende, doch nutte onderrichting voortvloeit,
naamlyk, dat men geen twee kaarieu te gelyk
I 3 op
Tlii
vU' . ...
. ft;
I
fe "
: i
f t m