
den., die,'zo zy ze verrasfqn kunnen, dikwils
grqote íchade aan de korven veroorzaaken. De
Veidmuis iSjin den winter,.de geraarlykílevy-
andin voor de Bien; want in één winterfchen
nacht, als de Byen door de koude verftyft zyn ,
is zy in ftaat, om den talrykften Byenkorfce ver-
nielen; zy eec van deeze dieren, gewoonlyk
maar alleen den kop en hec borstftuk, gelyk
ook de Vogels doen. . Hec is ook waar , dat
men menigmaal de jongen by de Leeuwrikken
gevonden heeft, die op den rand van hec nest
lagen, en die den kop en hals afgebeten waren.
De B y e i, inzonderheid de ouden, hebben een'
foorc van luizen, ter grootte van een fpelde-
knop, en van een roodagtige kleur; zy hegten
zig op haar borstfchiid, haar fnuit is ge-
m'aakt, om tusfchen de fchubben, in te kun-
nen dringen, maar her fcbynt,dat zy de Byen
niec zeer kwellen. Nademaal deeze luizen zig •
maar alleen aan de ouden hechten, zo heeft men
'echter geen'groote verwagting van een korf,
van welke hec groocfte gedeelce ’er door aangetast
is.
V.Des Heeren Mariimt’shevaUigehefchty-
vir.ge van de Spinnekoppen , gelyk ook de op-
gaaf van zynen gemeenfaamen omgang met deeze
diertjes, welken hy dikwils tot zig roepr,
om by hem te komen, en vliegen uit zyn hand
te eeten; ja nog meer andere zeldzaaraheden,
als daar is, de woadei lyke vryagien tusfchen twee
fe ' Spin«
C '
m .
f
i
Spinnen, op pag. 168, die, wanneer zy ge-
paard willen zyn, zo läng op den muur o f op een
plank kloppen, tot dat haar wederga by haar
komt;dit alles doet my verlangen naar eene re«
denwisieling over dit klein fchepzeltfe?
A. Deeze byzonderheden, zo menze nooic
gehoord heefc, zyn buiten cwyffel zeer vreemd,
doch zy kunnen deezes ondanks zeer wel mogelyk
zyn, en de Heer Martinet zal zulks denkelyk
proefkundig onderzogc hebben. Daar zyn zekerlyk
in de Infecten zo wel als in andere die-
veele byzondere eigenfchappen,ren en natuurlyke
bekwaamheden, die by ons, by gebrek
van proefnéemingen, onbekend zyn. 9 a
vermaarde Natuurkenner Lyonnet geeft ons
ook eene aartige befchryvinge van de liefdens
bedryven der Spinnen, wanneer zy met elkander
willen, paaren, en zegt, dat de waarneeming
van haaren minnenhandei, een vry belach.-
lyk fchouwfpel is. De een en andere op haare
webben zittende, naderen elkanderen met om-
zigugheid, en met afgepascefchreeden; zyftee-
' ken de pooten üit, ichudden een weinig aan het
web, en betasten elkanderen met het einde van
den pooc, even als of zy elkanderen niet naderen
durfden. Zo dra zy elkanderen aangeraakc
hebben, worden zy dikwils door fchrik bevan-
gen: alsdan laaren zy zig nedervallen, en blyven
eenigen tyd aan haare draaden hangen. Eindelyk
ktygen zy weder moed: .^y kliffliDen wedr
F 5 . naar