
‘- f e
&
p i ' "
í
1
ding, die aan den mensch, als de vrugt van z y nen
arbeid toegeilaan is. Maar ookhet Tarwe-
graan-gewas heeft zyne Vyanden.
V . En welken zyn deezen ?
A . De zogenaamde Kalanders o f Koornwor-
men. Deeze zyn de groote vernielers van het
graan, en voeden zig met de meelächtige zelfftandigheid.
Deeze infecten vermenigvuldigen
fomtyds, op eenezo verbazende w y ze , vooral,
wanneer men het graan op de zolders brengt,
eer dat het volkomen droog is , dat zy een groot
gedeelte van den Tarw in kaf veränderen, en
men genoodzaakt i s , om zig van dit graan, tot
een laagen prys te ontdoen. Zeer nadeelig
is ook de Koornmot, een kleine bruine Vlin«
der, die kleine eyeren op het graan legt, waar
uit wormen voortkomen, die zig onder het
graan, in de korls verbergen, welke zy ver-
eenigen en vernielen. Z y doen , behalven d it,
het graan een onaangenaamen reuk verkrygen ,
dien men een myterächtigen reuk noemt.
V . En welke middelen ter beveiliginge worden
nu hier tegen aangewend ?
A . Allen, die men tot heden toe opgegeeven
heeft, om de graanen voor de Kalanders te
bewaren, zyn ,ofonvoldoende o f onuitvoerbaar,
ondanks de nafporingen, die hier Omtrent, door
de Natuurkundigen, eiiBeminnaren van het al-
gemeen welzyn, gedaan zyn. De proef van den
Heer du Hamel, om Ta rw , die door de Kalanders
ders aangetast was, in eenkas te befiuiten, die
men met olie van terpentyn beftreeken had , en
waarin deeze Infecten zo volmaaktelyk, als te
vooren leefden, leert, om waarlyk de gewaande
middelen te wantrouwen, waar door men deeze
fchadelyke Infecten wil doen omkomen, o f
hen door middel van afkookzels van L o o k , o f
andere Planten, die eeii fterken o f onaangenaamen
reuk hebben, teverdryven. De damp van
de Zwavel is alleen in ftaat, om hen te doeu
fterven, maar dit doet het graan een onaangenaamen
reuk verkrygen. Zo iemand het onwaar-
deerbaar geheim bezit, om het graan voor deze
vernielende Infecten, op de gemeene korenzol-
ders te bewaren, zo moet de liefde tot de
menfchelykheid hem overhaaleii, om het gemeen
te maaken.
De gewoone w y ze , die alleen het kwaad vermindert,
zonder het in zyn oorfprong aan te
tasten, is , dat men het graan dikwils verfchopt,
enhet z if t, met het over een traliewerk van yzer-
draad te laaten loopen, dat een fchuinfche helling
heefc, en waar van de draaden, zo digt by elkander
ftaan, dat ’ er het goede graan oyerlopen
kan, terwyl het vermolmde graan, eh de Kalanders
’ er dóór in een lederen zak vallen,
en hier door van het goede graan afgefcheiden
worden.
Ondanks nu de groote zwaavigheden, die zig
in p e t .bewaren vauljhet graan opdoen, zo. heeft
H 3 “ 2«
" I1'- ,.
' Í ■' ^
'• r :
m
i€
{ tl It ‘ i