
I
ter dat het met het mes afgefneden wordt; waar
na menhetukklcpt, fchoon maakt, en bewaart.
De kleine vogels zyn zeer gretig naar dit zaad,
weshalven men een Molik op de akkers moet
plaatfen, als het begin: te rypen , anders zouden
z e ’ t verflinden.
V . N u , ook een woord opzichtelyk de hoedanigheid
en voortplanting der Kaflanjeboo»
men ?
A. Om welke reden?
V . Om dac de Heer Martinet daar van op
pag. 309, ze gt, dat de Heer j . c . d r u m a n
mogelyk de eenigfte perfoon in ons Vaderland
is , die de aankweeking der Kaftanjeboomen
regt verftaat, en daar van misfchien nader ver-
flag zal geeven aan de Directeiiren van den Oe-
coiiomifcben T a k , te Haarlem.
A . Voorwaar nuttig en voordeelig voor dezulken,
die voorneemens zyn, om ’er geheele
Plantagien yan aan te leggen, gelyk men in
Frankryk, Spanje, en elders doet. ----- Men
onderfcheidt ’er twee foorten van, te weeten,
de Wilde, die eigentlyk den naam van Kaftan-
jeboom draagt. Hec ander fo o rt, dat men aankweekt
en griffelt, noemt men Kaflanjeboont
vatt groote Kaftanfes. De ftam van deezen boom
is fomtyds zo d ik , dat drie mannen hem naauw.
lyks omvademen kunnen,
V. Op wat wyze gefchiedt hier te lande het
aankweeken der Kailanjeboomen?
A. Men
A. Men neemt daar toe zulke Kaftanjes, die
versch en goed uic Frankryk oí Spanje gebragt
z y n , en veelal in ■ den Winter tot het eeten al-
hier verkogt worden. Deeze nu legt men , geduurende
den Winter, o ver, in maatig vogtig
zand, om temeuken, en ze v o o r ’t opdroogen
te bewaren; als dan de Lente na de Winter-
vorst aankomt, en de grond handelbaar is , dat
vroeger o f laater gebeurt, legt men de gemeuk-
te Kaftanjes, op een bed, o f akker in greppel-
tje s , die dwars over het bedde, op den afftand
v a n een halven o f heelen vo e t, gemaakt z yn , zo
dat ze in de greppels, ongeveer g a s duimen,
met de punten om hoog komen te liggen, en
dezelve daarna met een paar duim aarde overdekt
worden; zo zullen dezelve, als ze goed
zyn , wel haast in de Mey tyd opkomen; doch
om vooraf te weeten, welke Kaftanjes deugd.
zaam tot de voortteelinge zyn , zo kan men ze
in een vat met water werpen, want, die alsdan
op het waterdryven, deugenniet, i^aar die naar
den grond zinken, zullen goed zyn|
De opgekomen jonge boomtjes laat men vervolgens
twee o f drie jaaren ftaan, dezelve van
het onkruid wel fchoon houdende; daarna plant
menze in den Herfst, o f beter in het Voorjaar
in de groote kweekery, of elders op breede bed-
den, in ryen, drie voeten van malkander, en
de boomen, in de re i, op anderhalf o f twee voe-
ten afftand; daar menze wel onderhoudt,totdat
ze
h'(
/ 1
ikf-
( fe il
W
te £ J
¿Ml
fol