
‘'■■'I 1«
J ’
I- á ) • J?. •
s
I fe I
V i
'•« •’
Gpk,het onderfte boven plante, het welkebuf-
ten'cwyfel zeer raerkwaardig is, en waar van
ik de oorzaak nogniec kan begrypen; weec Gy
my dit ook wac op te helderen ? ;
A. Hier van kan men zig een geleidelyk denk*
beeid vormen; wanc het is zeker, dac in alle
zaaden niet flegts een beginzel van de toeko*
mende plant eh wortel is , maar , men befpeurt
ook, dac de pluim en wortelipruic eene
hepaalde plaats hebben, uit welke zy, volgens
, eene bepaalda loop, in den beginne gewoon
zyn te fpruiten. Wanneer zy voortgaan, ’ mist
hec nosic, dat de ftam, naar.boven, en de
wortel naar benedeq fchiec. Doch , om nader
van die zaak overtuigd te willen zyn, kan men
met verfcheiden boonen proeven neemen, waar
uit wy byzonderheden leeren , die alle geloof
te boven gaan. Indiep men eene boon van een
breekt, en de twee ftukken ; welke dezelve uit«
maaken, van elkander fpreidc, ha dac zy eerst
een etmaal in water, en zo lang cedroogenge«
legen heefc, toc datzy een fpruitje begint te
maaken, het welk de wortel zal zyn, dan zal
men he/ pluimtje, het welk de ftam zal worden,
in eene holle plaatfe van de eene zyde ziers
liggen* en in de andere zyde, mede eene kleine
holligheid ontdekken, waar, in dit pluimtje
Gok is bewaard geworden. Indien men dan verder
eene vandieuicgefprootene boonen neernt;
en dezelve zo plant, dac de wortelipruic zi^
'■naar
mar beneden ftrekt, • dan zal hec niemant
veel verwondering haaren3 wanneer hy ziet,
dat zy haaren virortelfpruic naar beneden, eh haar
ftarnmetje naar om hoog fchiet, omdac het
geftel en de rigting van beiden daartoe nacuur*
lyk leiden; maar hec zal vreemder voorkomen,
wanneer men eene andere boon op haafe zyde,
èn plat in de Aarde legt, zo dat haare wortelen
ftam niet waterpas in het wasferi voortgaan,
het geen echter fcheen te moeten gefchieden ,
indien zy den voorgemelden loop, zo als de
boon dien fchync te bepaalen, volgden: doch
men beipeurt, dac de wortel en de ftam ieder
een bogt maaken ; de eerfte omnaar beneden ,
en de laatfte,; om naar boven ce gaan., Wanneer
men eindelyk de boon regtverkeerd plant, met
de wortelfpruit naar om hoog, en de ftam naar
beneden, zal men tot zynè verwondering be-
.fpeuren, dac de ftam zig naar boven keert, terwyl
de wortel zynen weg naar beneden neemr„
V. Van pag. 365 , tot pag. 284, redeneert
de Heer Martinet verder, op eene zeer leer-
zaame enopwekkendewyze, over de ftengels;
de ranken, de orde vanopfchieten, de knoppen,
Bet verfchil, maakfel, nuc der Bladeren,
en de fteelen der planten ; hebt gy over die
alles ook nog iets aan te merken ? ,
A. Ten opzigte van de bladeren der boo» _
men zal ik alleen hier nog by voegen, dat de-
III. Stük. ' K , zelve