
■= i
a
’ i
ten van denzelven boom, en laaten de Terpen-
tyn op deeze wyze doorzygen. — De eigentlyk
gezegde Denneboomen bevatten alleen
Terpentyn in hunne blaasjes; als men by toe va l,
o f om een proefneeming te doen, eene inlhy-
ding in de fchors van deeze boomen maakt, zo
komt for naauwlyks eenige Terpentyn uit; in
plaatfe dat de harst der Ficias ofEpjcias alleen
door infnyding verkregen wordt; zo men, by
toeval een blaas op hunue fchors ontdekt, zo
is dit alleen op zeer kragtige boomen. De harst
van de Epicias verdikt, en wordt ondoorfchy-
nend, gelyk de wierook, in plaatfe dat die van
de Denneboomengewoonlyk vloeibaaris; maar,
wanneer deeze vast wordt, is hy helder en
doorfchynend, gelyk de maflik, — Op plaatfen
daar de grond vet en de aarde goed is , doet
men twee inzamelingen vanTerpentyn,in de twee
tyden van de opklimming der fappen, te weeten
, in de Lente, cn in de maand Auguflus,
V . Is het dusdanig ook met de Epicias gelegen?
A . N-'en , deeze boomen verfchaffen alle
vyftien dagen eene inzameling, mits men zorg
draage , cm de infnydingen , die men in d*
fchors gemaakt heeft, te ververfchen. Men
begint reeds een middelmatige hoeveelheid T erpentyn
uit de Dennebomen te trekken , zo ras
z y de dikte van drie duimen middellyn verkreg
®ß
gen hebben. Z y leveren geftadig meer en meer St, to. d .t oy .0. « n voe. in m.dde Ijn. . y „
als dan wordt hunne fchors zo
S k f d a t z y f o n MMsjesmeervoorbreng.. Do
EfX, in .e g .n t e l v e ,id ,offen no inng hats o f
pik a l s z y duuren, i n d i e r v o e g e n , d a t z y d e n z e l -
I n n o g u i t l e v e r e n , f c h o o n z y m e e r d a n d r i e v o e -
t e n m i d d e l l y n h e b b e n . U i t d e i c h o r s d e r S g a . r
vloeyen natuurlyk traanen van harst, die door zig
te verdikken, eene foort van wierook vormen ,
maar, om het pik in grooter hoeveelheid te
bekomen, neemt men, in den tyd van de op-
khmming van het fap, ’ t geen in de maand
4ör/Vvoorvalt, eene ftrook van de fchors, uitde
lengte van den boom, aandeZiiidzydd, w e g ,
met naauwkeurig acht te geeven, dat men het
hout niet befchadige; wel verre, dat deezeinfrydingen
d e n b o o m e n nadeelig zyn zouden , zo
wil men, dat z y ,d ie in een vetten grond voortkomen
, zouden fterven, zo men hen niet van een
gedeelte van hunnen harst, door dit middel, ont-
lastte. In de vette gronden doet men de in-
zamelingeii alle veertien dagen, mec de pik ,
door een werktuig, weg le neemen, dat aan de
eene zyde gelyk het yzer van een byl gevormd
i s , en aan de andere zyd e , opde wyze van een
guds; dit yzer dient mede , om de infnyding te
ververfchen, zo dikwils men het pik wegneeait :
deze ftoffe vloeit uisfchen de fchors enhet hout
uit.
n
I h
lii Ii'l'
i J , ' J X
I ’ l l ' t
fe Y J i ■ 4