
l i y
. * te-
I.L* ii
0
J
fe
Pi J
r ■*
l !
N
s.
l i 1
(sfe • 't
Jr:- a■ ■ ■'„;
I' *
I f X
m
m
£ l! ' "
M ' ^
^ 1 1
I fefe
I 1 !":
¡:, J,
i
'if
' L f e •■
fi i ' X - '
L '■ J. ;
txi A ■' • /
Ceersi-gras is eene foort van wilde Geerst, dns
bladen, in een air, aIs de Geerst voortbrengt,
en hoog groeit, wordende op bosch- en fcha-
duwagtige plaatfen gevonden; verder heeft men
Klaanepoots-gras, Haver-gras, Kam-gras, Kat-
teftaaits-gras, Liefde-gras., Lolik-gras, Pad-
de- gras, Panik - gras, Pluim - gras, Riet-gras ,
Smeelen - gras, Sorgzaad-gras, Veld-gras, Vlot-
gras, Vosfellaart-gras, Water-gras, Zee-gras,
®nz, te wydloopig alle op te noemen.
V. By gelegenheid, dat ik hier het gefprek
van den Heer Martinet met zynen Leerling,
pver het Elooi voor my zie, gedenke ik aan het
afbranden dier Boerdery, op gindfchen Hoo-
geu Dyk, in de nabuurfchapuwer Stad, veroorzaakt,
zoo men zegt, door de broeijlnge van,
het plooi. Ik heb my zeer verwonderd, dat
onze Bouwlieden geene middelen poogen iiitte-
denken, om dergelyke onheilen te voorkoo-
men.
A . Ik insgelyks: te meer daar men zegt, daf
de volgende eenvouwige, endoorgaandö in Boer-
deryen by de hand zynde middelen, de evengenoemde
ramp veelal kunnen voorkooipen. Zy
beftaan, naamlyk, in het leggen van drie of vier
takkenhosfchen van doornen, of weLvaneene ledige
tonne, met veelegaten doorboord, of kruis-
lyyze gelegd latwerk, in het midden van denhooL
berg, door welk middel ’er een leedige plaats
gemaakt wordt, naar welke de heeten dampen
' ■' van
van alle zyden toetrekken, hunne we J a am -
held verliezen, en duA de verdere ontfteking,
o f brand verhindert kan worden. -
V Wenschlyk voorwaar, dal alle deezemid-
delen den Landlieden loch algemeen bekend
mögen z y n !
A . Nil zouden wy weder ter zaake kunnen
*'°v” 'o p dris onderfcliciaenc plaatfen,’ als np
blade, a i t . 347 en jS .
verdag .an den ait sag i t 6““ "«
door U nog aangevuld.
yy De plant is onzer aandagt ook waar-
¿5. ‘_M e ii heeft tweederleie foorten derzelve,
welke beide van een en het zelfde zaad voort-
komen: de eene draagt de maniyke bioemen*
of die geene, welke heimftyltjes hebben; ea
de andere het zaad, gelyk de Heer Martinet,
op pag. 351- met een woord beeft gezegd.-----
De fteel nu van deeze plant is Vierkant, wollig,
ruuw in ’ t aanraken, enkelvoudig, inwen-
digLol, vy f of zes voeten boog, en met een
fchors omkleed, diein draaden van een fcheidt.
Haare bladeren koomen op fteelen voort, w'el-
kcjtwee aan twee, tegen over elkanderen ftaan ;
zy zyn tot aan de fteelen, in vier, v y f of een
grooter getai fmalle ftukken ingefneeden; zy
zyn van eene donkere groene kleur, en ruuw,
en hebben een fterken reuk. liet foort, dat de
heimftyltjes, of de bloem voortbrengt, en die
G 4
/ ’i
■mt
f '
■ri
r
*
f T l