
.Jim
l - .v
k ‘¥
| r <
■''i
i> i
'I feli■4 -
:i‘
14
h
' I
l i : J i M i 1 ■ ( I ■
il '
. ] /
om de Perlikbloeraen van de rym en hagei t©
befchurten, die men veeltyds, in hec begin der
lente, heeft; maar vermits men, door de ondervinding
geleerd heeft, dat deeze rym, gelyk
de koude regenviagen, rechtlynig neder-
valt, zo befchut menVr de Perfikboomen zeer
gemaklyk voor, mec latten aan hec boven gedeelte
van de muur vast ce hechteu, welken
eenige uitfpringende planken onderfteunen #
waar door de boomen voor den-wind befchut,
en in veiiigheid gefteld zyn. Men weet mede,
van hoe veel nuc hec is, dat men de aarde aan
den voec der boomen omfpic, om hen wel ce
doen groeijen. Dit nu wilde ik u over den
Perfik mededeelen.
V. De Heer Martinet fpreekt, op pag, 346,
-vaxiMoerhezieboomen, onderfcheidende dezelve
in twee foorten 9
A . l e weeten , in witten Moerbeziehoomem
in zwarten, Deeze onderfcheiding is niet ge-
grond op da kieur der bladeren, nog op die
van de fchors, en zelfs niec op die der vruchr.
Men noemt die geene zwarte Moerbezieboo.-
men, welke groote vrugten voortbrengen, die
goed om te eeten zyn# en waarvan de klaur
al-oos zo donker is, dat zy zwart fchynen: de.
ze bepalen zig aan twee o f drie vericheiden'he-
den. Alle de andere Moerbezieboomen, worden
onder de witte Ma.erbeziebqomen geplaatst,
\ Z| hunne vrugt grooc o f klein, zwart, wit.
o f rood is. Onder deze heefc men’e r , wel.
ker bladen witagtig zyn, en die van anderen
zyn donker groen; eenige brengen zeer groote
oniogefnedene bladeren voorc, en andere zeer
kleine,welke zeer diep uitgefneden zyn. De
vrugten van deeze Moerbezieboomen zyn gewoonlyk
laf en flymagtig. De aankweeking
van den witten Moerbeziebeom is van meer aanbelang
, vermits zyne bladeren aan de zy worniea
tot voedzel verftrekken , *c geen die dierbare
Infecten zyn, welke o n s de fchoonfte zyden ftoffen
verfchaffen. Men heefc Moerbezieboo-
nien, weike alleen maniyke, en andere, welke
alleen vrwwlyke bioemen voortbrengen, en
zomtyds maniyke en vrouwlyke bioemen op
eenen boom. De maniyke bioemen zyn aan
een vezeltje of draadje, by wyze van een air,
vastgehegt; zy hebben geen bloembiaderen,
maar vier heltnftyltjes. De vrouwlyke bioemen
hebben geen heimftyltjes, maar een ftamper,
die door een eirond vruchtbeginfel gevormd
w o r d t , dat in een fappigebezie verändert. De
bezien o f korlen zyn op een gemeen ileel-
tje by een gefchikc, en vortnen een foorc van
langwerpig hoofdtje, \ geen men Moerbezie
noemc. De bladeren der Moerbezieboomen zyn
beurtelings aan de takken geplaatst; maar zy
hebben zeer verfchiiiende gedaanten, volgens
de foorten. Eenig® zyn geheel, en alleen aan
de ratiden getane; andere zyn zeer diep inge-
L 5
i.
?-