
J
i
iM
I
A T U Ü R K Ü N D I G Ä
te doen fterven, is een der beste, dat men dé
lucht, die zy inademen, tragt te vergiften 5 ten
dien einde neemc men een lepel vol wezentlyke
terpentyn-olie; men voegt ’er eens zo veel wyn-
geesc b y , en men borstelt met dit vogt de ta«
pyten, en andere goederen, welke men bewa.
ren wil. De reuk hier van doodc, met de jonge
Motten te doen fterven, te gelyk de Vlooi«
jen en Weegluizen, ’t zy dac zy reeds gebooren,
zyn, o f zig nog in de eitjes bevinden y wanc die
vogt werkt, met zo veel kragt, op de eitjesv
als op de Infecten zelven. Ook kan men in de
kasfen, bladen papier leggen, weike van deeze
olie doortrokkem zyn, doeh men moet die, in
April,en in hec midden van den Zomer,werk-
flellig maaken. Deeze Olie nu, wel verre van
de goederen te bederven, dient, om de vlek-
ken van vet , wagenfmeer, en van allerlei oliesf
van de ftoffen wegteneemen.
V . Van pag. 51 tot 5 6 , geeft áelíeetMar.¿
tinet ons een aartig en beknopc denkbeeid van
de Infecten, die men Boekworm, Pisfebed¿
Mytworm in de Kaas, Houtworm mKloptor-
retjes noemt y ligtlyk zulk Gy daar by oofe
nog iets te voegen hebben?
A. War de Boekwormtjes aanbelangt, defeze
aartige diertjes zyn genoeg bekend, veímitá
men ze (Mkwilsy by horten en ftoocen over dd
boeken ziet loopen, gelykende wel verzilverd
£0 zynj ik denk, dat gy die dikwiisgenoeg
A a n m e r e i n g e r . 33
gezien zulc hebben. Wat de Pisfeh'edden
aangaat, vah welker gedaante de Heer Martin
mt U eene befchryvinge geeft; men heeft daar
van verfcheidene foorten; die een weinig in
kleur, groocce en de plaatfen, die zy bewoo»
hen, verfchillen. De Huis-phfebed verbergt zig
in de fpleeten der müuren , ofeder de daken,
alsmede op vogtige en falpeteracktige pläatfen.
De Heer Bourget zegt, dat de Pisßbeddea
haare eijeren te gelyk leggen; eh d'at wel ten
getale van zesdgyof daäronitrent | en dat "zy aan
de ffloedeis zyn västgehegc, door een witte
vezel of draad. De moeders plaatfen hen, door
deze vezel, zeer behendig op haaren rüg. Eeti
ly mächtige; ftoffe hegt de jongen vastj welke
ieder mede aan een wie draädtje verknogc zyn,
\ geen hen tot een navelßreng dient. Zo dra
zy genoeg in reijen, de een nevens den aiide-
‘ ren, op de afdeelingen van den rog der moe»
der zyn vastgehechc,dan verdroögtde geineene
Vezel en verdwync. De Jongen vertoonen zig
alsdan, in hunne natuurlyke gedaante; eh hebben
alle den kopy naar dezelfde zyde, als de
moeder ygekeerd, die langzaamerhand aitdroogc;
met heh eenigen tyd te drdgen. De jongen bly»
ven vervolgens nog op den rüg van de moc”
ders vastgehegt; tot dat de kleine vezel ver-
droögd is , waarna zy ’er afkonjen, en zeift
hün vqedzel gaan zoekem
y. Ik heb niet geweeteo ; dat de
i l i , Stok» G
Siäl'