
]H
L.j|
t ' i C '
k
l'.'i
.J.
4 w A T Ü Ü R- K O N D I 0/ E
ook allen grond, om dezel ve tevens te hooren be^
antwoorden! ik maak des eenen aanvang, met al
vraagende te onderzoeken, o f hec Vogt, dat de
Injeasn, of gekurvene Diertjes, in hunne lig-
haamen hebfaen, by hen niet van dezelfde uic-
werkinge is, als het Bloed, by andere dieren;
dat is te zeggen, dat het by hen, op dezelfde
wyze, in hunne lighaamen, rondloopt ?
A. Denkelyk ja , daarom zegt ook de ver-
maarde Heer iV. Struyck, in de Inleiding van
zyne Algemeene Geographie, I. De e l, pag. 8 8 ,
van de Infeden fpreekende, die weleer een
groot deel zyner Lief hebbery uitmaakten; „ men
„ noemc ze Infe&en of gekurvene Diertjes, en
„ Gok wel hioedelooze , doch ten, onregte,
„ wanc dezelve hebben een Vogt in zig 5 ’t
3, welk men in de Kikvorfehen en andere Die-
j, ren ziet omlopen, als men die door het ver-
9, grootglas befchouwcjeven op die wys, als’t
„ bloed in’s menfchen lighaam omloopt.” Dus,
wanneer men nu, Aooth?:i'vioorAbloedeloos, te
kennen wilde geeven o f verilaan, dat de In*
feäen van Bloed, o f Vogt, (welk heninditge-
val van denzelfden dienst is , fchoon he: geen
roode kleur heeft,) beroofd waren, dan zou
men zig, gelyk de Heer Struyck zegt, tenon-
regte uitdrukken. Men kan ze ook heender-
looze Diertjes noemen, wyl zy geene beenen
hebben.
y. Kan men.de gedaante der infecten, doos
veri
A A N M E R K I N G E N . 5
vergrootglafen , wel naauwkeurig befchou- Es-»
wenA
. Ja, en dan ziet men, dat de leden der
Infecten zo duidelyk gevormd zyn, dat men in
dezelve hec hoofdjde botst.den buik; denomloop
des vogts, en menigmaal de vleugelenkan on*
derfcheiden; inzonderheid in dezulken, die gedaante
• verandering ondergaan. De deelen, die
van elkander afgezondert fchynen te zyn, worden
door zeer dünne vezelen aan een gehecht,
welke even als zo veel buizen, o f vernaauwin-
gen zyn, en wier Mechanifche werking, de
ringen van elkander verwydert, o f in hec ge«
meene vlies, welk hen alle bevat, doet nade-
ren; zodanig, dat alle deeze deelen over elkander
fchycen te fchuiven, en zig te beweegen.
Tot nadere bepalinge der Infecten, geeft de
Heer Közel de volgende kentekenen op ; eer-
fteiyk, dat dit Dier noch beenderen noch graa~
ten bezic; ten aden, dat het een Jnuit oiangel
heeft, o f een mond, welke zig kan openen en
toefluiten; doch niet opwaarts o f nederwaarts;
maar van de. rechter naar de linker, en van de
linker naar de regier zyde; ten gden, dat hec
geene oogleden, o f iets van dien aart heeft; ten
4den, dat het de lucht, door den mond, niet ina^
demt, maar dat het die inzuigt Qnuitgeeftt
doqr het bovenfte gedeelte van deszelfs lig-
haam, en de kleine openingen van da zyden,
i ls Ljdteekens genoemd worden s gelyk men
A 3 aulks