
'¿ 'il i
■
t7Í l i'
J
I
fe
■Í'
'IÚ;
wasch op , die geelachdge i s ; maarde harst|
die men vervolgens bekoomc, met de bewer»
king ce herhalen, is veel groener. Deeze
harstachfige wasch is droog; men brengc haar
gemaklyk tot een vecposder; wanneer zy met
eén weinig wasch o f ongel vermengd is, zo bekomt
zy eep w.einig meer lighaamiykheid, en
wicheid op het veld, maar alcoos in , een minder
graa’d,als de oprechce wasch. Hec water,weik
gedient heefc, om deeze wasch te doen fmeí*
ten, is zeer zamentrekkende. Men wil, dat
wanneer men vet, in dit water laat fmelten, het
byna zo veel zelfftandigheid, als wasch, verkry-
gen zal. — Als men de wasch van de bezien
afgenomen heeft , dan beipeurt men op de
oppervlakce daarvan , een laag van ftoffe, die de
kleur van gomlak heeft: het kokend water entbinde
dezelve niec, maar de wyngeesc trekt’er
een afverwzel uit. — - Die boompje is nog
te zeldzaam in Europa, dan dat men for andere
nuttigheden van zou kunnen ontdekken,
dan die geene, welke men van de Inwooners
van Louiftana verftaan heeft. De Heet dti
Hamel, wiens na/poringen en oogmerken, altoos
tot nutheid ftrekken , doec hec voorliel#
om pogingen aan te wenden, ten einde deeze
Heesters aan onze luchtftreeken te gewennen,
van welke men groote voordeelen trekken kan.
Men moet, zegc hy, goede zaden van de bei.
de foortea van boompjes heemen, van welke
wy.
gefproken hebben, . hen in' poeten o f bakken
zaaijen, > om ze ■ in de Oranjehuizen ce
kuiMiriu befluiten, tot dac dé ftammen een wei-'
nig dikte verkregen hebben; wanc deeze jonge”
bodmpjes zyn tegens'onze geftrenge winters
niet beftatid : ' men kan hen ais dan in de ; voile '
aarde planten , fop plaatfen die eenigzins vog-'
tig zyn -1 niec de voorzorg van hen , mec een wei- ”
nig mest,te bedekken. Wanneer zy eenige jaa-_)
rengegroeid hebben, zo heefc men hoop,dat
zy ih ftahd'zullen blyven. De'Heér Du^Ha-
mel heefc for in Éíigeland, en op Trianon ge-
zien, die met bioemen en vrugten be-zec wa- ,.
ren. Alle waarneemingen ftemmen over-
een J dra zyn gevoelen te bevestigen. Hec.
foort, dac men in Kanade vindt, is, zo men,
zegt', hetzelfde, ’ c geen in Louißana gxoeiy,üC
is niec vreemd: want men heeft planeen, die
men ia de warme Landen vindt, en ce gelyk in
de koude Landftreeken van de gemaíigdeLugt- ,
ílreek , en in onze geWesten. Veele planten,
gewénnen zig aan de lan.dén, in welke men
baar, by o.ngevoelíge trappen, aan de gematigd- ,
heid van de iuchcftreek gewepd heeft: dit doec.
de Heer i )« Hamel ¿éekéa , dat de Wasch-
boomen, die van zaden voorckomen, welke
in onze landen gegiosid zyn, minder nadeel
door de koude lyden zullen, dan die geene,
welke van dé zaadan voortgebragc worden, die _
men uk de LöiriyriZ»;/'overbrengt. “ Volgens de
N verf
e
f e !
■ t:l
I H H i
S ä ! . J J