
-ii
' I I )l
«5)13
ryJ- m
, y it
ife' i.«, ‘ f ii i ii
ISh.! 1 '■?' n»
■
7;p:-5i,3jii7 ,
;■:£li '
f ■ w.iljnf ,
Lin !-i* iÜi*S
I f
1 1
i f* r \ i'
) rf I a
Í , ’ r
deeze bezit, om recht uicgeftrekt liggeiv’
de, wanneer zy geen fchade kan doen, zig op
te heffen, is onverbeeldelyk: in *t byten fchiec
zy den kop zeer fne! voorc, doch flegts terhal-
ver lengte van het lighaam, rüstende voorcs op
het agterlyf; den raensch aanziende met oogen,
die dermaate ichitterend branden, dac geen
~ fchilder die näar waarheid zoude kunnen afmaa-
len. Aan deeze oogen wordc eene betoverende
iragt toegefchreven, die in flaat zou zyn, om
de aangeziene voorwerpen buiten ffaat te ftellen
van zig te verroeren ,en dus vlugtende hec
gevaar te ontkomen. Doch naauwkeurige waarneemingen
verzekeren genoegzaam, dat deeze
betoverende kragt niets anders is , dan de dood-
fchrik van menfchen en dieren # die deezen ge-
dugten .vyand onder’t oog krygen.
; , V. Worden de Rat elflangen'm. Amerika gevonden;
hoe groot zyn ze doorgaans wel, en
waar in beftaat hun gewoon voedzel?
A. Men vind zezo wel in de Oíí/- als in de
West-Indien , en zommige Natuurkenners zeg-,
gen, dac zy doorgaans meer dan vyf voeten
lang zyn,' foramigen echter veel langer, en zo
dik als de dye van een menscb. Het voedzel
deezer Siangen beftaat voornamelyk in allerlei
Vogehjes, Kikvorfehen en kleine viervoetige
dieren, waarom zy ook, na dac zy uit haar
winterveiblyf, ’c geen ze gemeenlyk onder den
grond ,*of in de fpleeten van bergen en rotzen
^oe«
goeken, zig geduurende den zomer meest onthouden
, by een beek, of riviertje,of ih kreu-
peIbosfchen,^daar zy te loeren liggen op hunnen
prooi: zy kunnen in ’c water met zwera-
men zeer wel te regt komen, ja doen dit veel
fneller dan het kruipen op tland. De beet, die
zy aan groote dieren, als Koeijen, Paarden
enz. toebrengen , is ten uiterften gevaarfyk,de
dood volgt ’er menigmaal oogenbliklyk op*
doch deVarkens fchynen ’er weinig aandoening
van te hebben, en zyn hevige vervolgers van de
Raielßangen,d\e ze aan den fterken reuk weeten
opcefpooren, en greetiger op deeze dan
andere Slangen gefteld zyn: niets dan den kop
laaten zy over, als zy ’er één gekregen hebben.
Het byten van een gecergde Rateifang brengt
den mensch in eenen allerdroevigften coeftapd,
wanneer de beet diep is, Hec veroorzaakt eene
algemeene opzwelling, de mond ontfteekt, en
kan de tong, door haare geweldige uitzetting,
niec bevatten. Een woedende dorst bevangt den
zieken, en zo hy drinkt, zo is hy verlooren;
de geringfte droppel water verhaasc zynen dood,
en verdubbelt zyne benaauwdheid, Onder de
geene, die van de Ratelßangengeheetenzyn,
en het geluk hebben van genezen te worden, is
’er niet een,die geen merkteken van diconheil
behoud; eenige blyven geel, ofbehoudenvlak-
ken, die.hunne trekken met elkander verwarren.
Zy, die volraaaktelyk genezen fchynen, gevoe-
G 5 len,
fei ftl
I ' ' 1
V.i
0
.