
O N D i a B
zelft beflaan noodig zyn. Hoe is het mogelyfe,
mag men vraagen, dat tot de beweeging, den
voortgang, en het beftaan van dac gering diertje
, bykans vier duizend Spieren noodig zyn?
W d k een verbazend gecal! Hoe vreemd, dat
dit diertje zes o f zeven llipjes o f oogen ,krings-
wyze rondom hec hoofd geplaatst heefc, gelyk
de Heer Martinet, op pag. 1 1 2. leert f ,
A , Met uw verlof.. . Dit laatfte wordt van
fommige Natuurkenners tegengefprooken. Aart
de meeste Rupfen, zeggen zy , befpeurc men
niets,dat een zweemiel van oogen heefc: maar
men vind ook aan die geenen, welke oogvor-
mige blinkende vlakjes, of ftipjes , voor den kop
hebben, niet het minfte blyk, waar uit men
zou kunnen beOuiten, dat ze zien, Wegens de
nodebosheid van die zintuig aan de Rupfen,
maakt de vermaarde Heer üö/e/ de volgende
sanmerkingen: y, Het geen zy aan bet zintuig
„ des gezigts verliezen, zegt h y , wordt haar
,, door een uitneemend ceeder gevoel vergoed
„ Om. haar voedzel te vinden, en te onderfthei-
,, den, hebben zy het gezigc niec noodig; wänt
y, behalven dac zy gemeenlyk ’er niet verre van
afgaan, is ’t haar gemaklyk, zodanige bla*
,3 den, waarop zy azen , door middel van baar
,, teder gevoel te onderfcheiden. — Van
wat Huctigheid zou ook hec alierfcherpst ge»
zigc den Rupzen weezen? Om te kruipen,
om te eeten, om zig- in te fpinnen, o f te
“ 'brigbveh; *c geéne haare voornaamftá ver-
3, rigtingen zyn, hebben zy geene öogen, öfn
„ te zien, noodig. Wilde men hier tegen in»
3j brengen, dac het gezigc haaf Van not zou
zyn 3 tegen haare vyandeti en vervolgens, op
3, dat ze derzelver aannadering van Vetre kon?
,, dfen ontdekken ; zo is uit haaren tragen gang,
in vérgeiyking van dien van veelen haarer
¿I vyanden, af te leiden ,dat hét haar, ten dien
„ opzigte:’, oök van weinig not zou weezen,
,3 -devi'yl de Rupfen im rners hec aanftaande ge»
,, vaa'r niec zd ic&ielyk öntwyken kunnen, dat-
3, ze van haaré vefvolgers niec agterhaaid kun*
3, nen worden. Zie Röfel, Twéede Clasfe der
j, Nachcvlinders, pag. s/o.” «K Dit mag nu
zyn zö'het wil, intusfchen is de Rups een van
de tälrykile. der Ihieeten, en die de meeste ver»
fcheidenheden'bezit,' onder alle, die wy in dé,
Náfiíur kennen.' J. G o e d A r t heeft in zyne
Jiistorie der Infecien-, ’er tot hondert en vyftig
foorten van oncdekö -DeNatuúr-onderzoekers,
die na hem deeze dieren nagefpoord hebben $
vöegen ^er nog andere foorten b y , die hem
öricinapc zyn. ‘ De Historie van die Infecc is in
ftaat , bm de üändachc van het onverfchilligfte
niensch öp' te wekken. Dac jiy leezel zo za!
hy wel ras ortcdekkenKdät het inderdaad met
we'etehswaärdige gedaante-verwisfeüngen ver»
viild is, en dat het de meeBigvuldigfte verfchei«
ienheden aanbied', die men in dé Historie
'fe ■ E a der
m
r .
Í l
h i
-¡y 1
7.
' I I