
' ■
60 N A T U ü R K U N d i g m
met agcerwaards zig te begeeven; het ís dus,
dat hy, met verfcheide maaien dezen arbeid re
hervattea, en door kleine fchuddingen, een
ronde voore maakt, welkers middellyn altoos
ge yk is met de diepce, die hy den kuil geven
wil. Nevens deeze eeríle voore legt by een
tweede aan, vervolgens een derde,en eindelyk
nog verfcheide andere,die telkenskleinderzyn:
hy dnngt langzaamerhand dieper in het zand in,
welk hy mee zyne hoornen op den rand werpt
ep dtkwils veel verder; altoos agterwaarts, in
een fchroefswyze lyn voortgaande; naarmaate
dat hy dieper mdringt, werpt hy, door her-
haalde beweegingen, met den kop het zand bul-
ten den kring,en maakt het inwendige gedeelte
dus allengskens ledig. Verwonderlyk is het,
dat hy in zyn arbeid, een volmaakte kring, zon-
der pasf^befchryft,en een zuivere flangentrek
haalr. Hy maakt de grootfte íleilte, aan de
fchumte van den grond, dien hy uithoJt, zon.
der dac hy echter inííorten kan; zyn kuil ge--
Jykt wel naar een omgekeerde kegel, ofliever
mar het hollé van een trechter. Wanneer dé
Mterenlceuw nog jong is, dan is de kuij,
dien hy deJft, zeer klein; maar hy vergrooc hem
naar evenredigheid van zynen aangroei tot twee
duimen middellyn,en even zo veeldiepte Ais
zyn werk voltrokken is, plaatst hy zigiSdehin-
derlaap met zig m diervoegen, onder hec zand
te verbergen, dac de uiteinden van zyne hoor.
nen
nen even het punt van dezen trechter bevatteni
Zie daar hem dan,nagc en dag, op fchild wagt;
en wee de Pisiebidden, Plantluizen, Mieren,
en alle onbedachte Infecten, die op den oeves
van deezen afgrond komen kruisfen, die de
Mierenkeuw alleen fchuins,eninhetzandaani
gelegd heeft, om alle die geene, welke op
deszelfs rand zig vertoonen, te doen nederftor-
ten. Hoedanig hy nu verder zyn pfooi vangt,
heeft U de Heer Martinet geleerd.
V. Maar hebben de Duizendheenen meer
dan bondert en vyftig pooten, gelyk my de Heet
Martinet op pag. 9 8 , verhaalt ?
A . Niet alle; fonimige hebben ook veel mm-
der,- naar maate hun foort is , want volgens
Linnaus,en andere Natuurkundige Schryvers,
zyn ’er vyf foorten van Duizendbeenen. — De
eerße foort, fchoon klein zynde, heeft hondert
pooten, aan elke zyde. Derzelver lighaam
is van een rolronde gedaante, dat längs de ge«
heele uitgeilrektheid van den rug, met twee yzer«,
Heutige ftreepen, op een zwarte huid gete«
kendis. Zfne fprieten beftaan uit vyf leedtjes,
waarvan het laatfte bolachtig rond is. — De
tweede foorc is rood, zo dun als een draad, en
kronkelt zig gelyk een flang: deeze hebben
fomtyds vier en vyftig pooten aan elke zyde •
dikwils zeventig; men vindt hen, gelyk de voo-'
rige in de aarde. — De derde foort heefc
de gedaante der vootige; dezelve is een duim«
breed
f t '
l i .
f " '
ii . sp I 3\ -i
I S A
f-
'.j.- !
■? ■:
f .■
i Ij
Í
!■ il