
13® N A T ü ü R K U W D I G S
beeid is famen'gelleld, en dk geheel uic onderfcheiden
deelen te faraen gefteld zynde, zozyn
’er hoofdzakelyk tusfchen deeze deelen trappen
en fchakeringen, Ben Infecc is, in deezen ziti,
Jets minder i/iez dan een Hondz em Oesternog
minder dier dan een Infecí; een Zeedissel ea
een Pelyp, nog minder dier dan een Oestsr ,
en dewyl de Natuur mec ongevoelige fchakeringen
voortgaat, zo moet men dieren oncmoe-
ftn , die noch mindere dieren zyn dan een Zee-
discel of Polyp. Te vergeefs dan, willen w y ,
door de woorden Dieren Plant, Tcheid-lynesi
trekken tusfchen de werktuiglyke en ruuwe iig-
haamen. Deeze fcheid-lynen beftaan in deNa-
tuurniet ; daar zyn wezens, die noch Dier noch
Plant, noch Delfftofzyn, en welke men cever-
geefsch tragten zou onder de een o f ander te
brengen, gelyk Ü de Heer Martinet, ook op
pag. 203, en 207, geleerd heeft.
V. Worden alle Planten onmiddelyk uit zekere
Moederplanc ofgroeizaamzaadvan dezeif-
de foort voortgebragt, gelyk de Heer Martinet,
op pag. 248, en 249, zynen leerling onder-
rigt ?
A. Ja; meenc Gy van niet?
V. Hoe kan dac mogelyk zyn, daar men dikwils
Planten vindt groeijen, op plaatfen daar
nook geen zaad geworpen was, of komen kon?
A. Ik zal uv/ vraag op drkerlei wyze beantwoorden.
Want, Eerftelyk, is ’c mogelyk,
dac
A A N M E R E I N G, E te. Í%7.
dat deeze Planten voortkomen uit zaaden, die
van voor ’s menfchen geheugenis in de aarde
hebben verborgen gelegen, want fommige zaaden
behouden hunne vrugtbaarheid 4o of 50
jaaren lang; ten tweeden, zy kunnen voortge?
komen zyn uic zaad, dac daar door den wind derwaarts
gevoerd was, en uit hoofde van zyne onge*
nieene kleinheid niet kon gezien worden. Ten
derden, deeze zaaden kunnen daar ook eerst
met, en in den drek der dieren gebragc z yn ,
en vervolgens opgroeijen; wat men hier ook
van ftellen rtiag, niets kan’er kragtiger weder-
legd worden , uit de fchriften der Hedendaag«
fche Natuurkundige,dan de Ongodistifche ftel-
iing, dac de Dieren en Planten van zelve voortkomen.
,
V. Hebben de Natuurkenners dicook proefkundig
beweezen ?
A. De beroemde Malpichius ging, om dit
ftuk 5 tem aansien van de Planten, ce voldingen,
op dezelfde wyze te weik, als de vermaarde
K edi, omtrent de Infecten, gedaan beeft; h f
deed eenige goede aarde in een glas, en over-
dekte hetzelve mec een dock, zo dun, dat ’er
alleen de luche, de zon, en de regen door konden
dringen; ook droeg hy zorg, dat de wind’er
geen zaadkorreltje of zaadftofje van elders kon
inbrengen: langen tyd, liet hy die glas in de
lugt, den zonnefchyn en regen ftaan, doch niets
’t welk naar een Plant geleek, kwam ’er voor
I 5 ■
•i! J.3 ifié,
■ P
ß 4Í " ■ id
*