
p
1f
pIi
grooc getai op hunne fchepen uitmaakten ,
zeer onrein zyn, zo heeft men ’er echter niet
eén, die luizen heefc, byaldien zy onder de
Keerkringen komen. In Indian, hoe vuil men
er ook zyn mag, heefc niemand die ongediert©
dan alleen op het hoofd: én de luizen verme-
nigvuldigen zig op nieuw, wanneer men op de
hoogte van het Eiland Madera, in den over-
togt uit Amerika xmx Europa gekpmen is. —-
Intusichen maaken de Historien ookgewagvan
een groot getai lieden, die door Luisziektens
aangetast, en van die ongedierte even als le-
vendig verflonden wierden. Die was de Derde
Plaag, met welke God geheei Egypte geilraft
heeft.
V. Weec Gy my nu ook mede eenige merk-
waarheden van de Vloo ce verbalen ?
A. Wat de gedaante van de Vloo aanbelangr,
daar van heefc Ü de Heer Martinet reeds een
denkbeeld gegeeven, en ik zal ’er nog byvoe.
g en, dac de eijeren van de Vloo wit zyn. Dé
vermaarde Leeuwenhoek heeft opgemerkt, dat
die Infect, omtrent op het laatst van denZomer,
uit zyn ei te voorfchyn korat, op de wyze der
wormen, en dat het zig opfluit ineenconnetje,
in welk hec tot de Maand May befloten blyft.
Swammerdam echter geloofc, dat het, in het
ei zelfs, de veranderingen van kieur en ge-
daante ondergaat. Verder is bekend, dat de
vlooijen op menfchen en dieren aazen, en wel
bybyzonder
op honden, hüiskatten, konynen en
andere dieren. In den Zorn er en in den Herfst
komen de meeste Vlooijen te voorfchyn. In de
nesten der Rivier-Zwaluwen worden z y , in
groote menigten, gevonden. De Vloo byt o f
fteekr, werdende de plaats, daar zy geftoken heefc
rood en vuurig» By doode menfchen blyven de
Vlooijen niec, als mede by de zulken niet, die
door Vallende Ziekten worden aangetast; zelfs
lieden, die op fterven liggen, worden van de
Vlooijen vetlaaten, om dat hun bloed bedor-
ven is,
V. D a tis zeer natuurlyk te begrypen, want
de Vlooijen zullen zekerlyk ook hun fmaak-
deelen hebben, zo wel als de menfchen, om te
kunnen proeven, o fh e t bloed gezond en wel
fmaakt.
A. Buitentwyffel, en een zeker Liefhebber
van de Natuurlyke Historie heefc daar van de
volgende Waarneeming medegedeeld. Het is
vermakelyk, zegt hy, te zien, met welk eene
drift en fpoed de Vlooijen een dood Dier zullen
verlaaten. Ik heb menigmalen konynen
dood gefchooten, en wanneer ik ’er by kwam
om ze weg ce neemen, vond ik ze bedekt met
Vlooijen, die z ig ,d e een tegen den ander,als
om ftryd haasteden, om te ontvluchten, en
door alle de binderpaalen van het hair,ja zelfs
in menigte, van binnen, uit de ooren dier dieren,
uit te kruipep; ik zag ze rondom ophet gras,
al