
ífe
.■4‘
h-í'
H
.'ir
\
:3
L"-Á
zitien, om bebouwd te worden: maar zyn fof
geene andere voortbrengzels # Welke men for
van trekken kan, en die men, door gebrek van
fegtftreekfche o f plaatzelyko kundigheden ge-
noodzaakt i s , om van de Buitenlanderste koopen?
V. Ook toont de Heer Martinet op boven-
gemelde bladzyde het nuc devBiezemaani
A. Deeze plane is zeer gemeen in de Moe-'
rasfen; zydienc, gelyk zyn Eerwaarde Ü leert,
tot bindzels, matten enz. In’ t algemeen zynde
fteelen derBfezengroea en rond; zy zyn weinig
o f niec mec takken en bladeren bezet, en groeijen
in ’ c water, o f naby, die geene, welke ftil
ftasn. De Zeebiezen, die men Spaanfche
Hanekammekens noemt , groeijen op de Heiden
en onvrugtbaare velden, zelfs zonder dä
men haar zaaic, maar die, welke van zaad
voortkomen, zyn veelbeter: men geeft de eene
en andere foort gehakt en geftoten aan het
vee. Men moet de Biezen, gelyk ook hei
riet, by fchoon weder affnyden, en dezelve, geduurende
twee of drie dagen, over einde iaaren
ftaan, om te droogen. Men bedient zig mede
van de Biezen om daken te dekken, o f dekmat-
ten, korven, en dergelyke zaaken ce maken. Hec
grootfte gedeelce der Biezen verkrygt de dikte
van een duim, wanneer men haar drie jaaren
zonder affnyden laat groeijen. Men moet het
zaad in M a a rt zaaijen, te gelyk met:, eenige
an?
ändere kleine zaaden, en haar in de volgende
maand Augustus inoogften.
V. Gods wonderwerken vertoonen zig zo
wel op'de dorre Heiden, als op de bloemryke
eneraazige Velden, gelyk inzonderheid blykc
nit het geene de Heer Martinet ons leert, om*
trent de byzoadete Eigenfchappen der fmeerhompjes.
op pag. 381: ------- wat berigtep
andere Natuurkenners daar van?
A. Z y verhaalen, dac ook dergelyke bpompies,
die men Waschhoomen noemt, in Loui-
ßana en Carolina groeijen, hebbende zy
deezen naam ontvangen, om dat hunne bezien
m e t eene foort van wasch bedekt zyn, ofliever
met eene foorc van barst, die eenige overeen-
komst met de wasch heeft. D e bewooners vän
d i e landen bekomen uic deeze Bezièn, door haar
in water te laacen kooken , eene foort van groene
wasch, die ’er op dryft, en waar van men
kaarsfen maken kan. Een pönd van deeze b&~
ziea brengt twee oncen wasch voorc : eén
man kan ’ei gemaklyk vyftien ponden van, op
één dag, inzamelear zy zyn zederc eenigen tyd ^
geflaagd, om deeze wasch vry wie, often minften
geelachtig te maaken. Hier toe leggen
zy de be/Jea in een ketel, en gieten ’er koO?
kend water o p , ’ t geen zy inbakkenafgieten,
na dat de wasch , geduurende eenige minuu-
ten, gefmolien heeft. Wanneer het water
koud gewordeö is , dryft ’er een harstagcige
wasch