
f it : ' * te
ii|:
93 N A T B D K - K U N B I g b
ilaat te maaken z y , dan wel op die van andere
Mannen?
A . De Heer Abraham Scheuten, Adamsz., is
my door den Heer Martinet eerst bekend geworden.
Ik kan dus niet oordeelen over zyne
ervaarenis in de Scei-rekunde, noch bekwaam*
''lieid in het doen van Astronomilche waarnee-
mingen; en daar zyn Ed. in het Jaar 176 1, man-
gel aan de benoodigde v;erktuigen ter waarneeminge
gehad heeft, ten minilen, de Heer Martinet
geeft dit niet onduidelyk te kennen , alshy
op pag, 214 .zegt: „ Hoe verre hy (naamelyk
„ de wagter van Venus) ten drie uuren van
„ derzelver rand flo n d , wist de Heer s c h e u -
„ T E N , by gebrek van noodige werktuigen
„ ter meetinge , niet naauwkeurig genoeg te
„ bepaalen enz,” . zo weet ik niet, waarom,men
Juist meer op de waarneemingen van gemefden
Heer s c h e u t e n zou moeten aangaan, dan
wel op die van anderen; noch,o o k .wat reden
gy moogt hebben, ora zulk een groot vertrouwen
in die waarneemingen te Hellen,
V . Ik hebbe ’er deeze reden voor, omdatde
H ttx . Martinet hem niet alleen, op pag. 212 ,
met andere vermaarde mannen, als c a s s i n i ,
FONTANA, MAYER enz. als in éénen adem,
opnoemt, maar Hem nog boven dezelve fchynt
te verheffen, met nadrukkelyk te zeggen: „ ea
„ boven a/ a b r a H A m s c h E u T e N Adamsz.
met zyne v r i e n d e n enz. ?
A . Het
-rP ■ te
!., ,:i
A A N M E R K I M G E N . 93
A. Het is waar, deeze uitdrukking kan ee-'
nigzins aanleiden ter veronderilelhnge, dat e
Heer Martinet, op de waarneemingen v j den
Heer s c h e u t e N , al vry veel ftaats fehyntte
maaken , maar zyn E e rw a a rd e verhaalt ons met,
of Hy ook zelf by die waarneeminge is tegenw
o o r d ig g ew e e s t fe d e rh a lv e n b e ru s t de e ch J i d
dier zaak alleen op de geluigems-van den J e r
s c h e u t e n ; en in hoe verre nude Heer ,
tinet van de kundigheid en bekwaamheid van
dien Heer overreed is , weet ik niet; maar zo
de meergemelde Heer s c h e u t e n m Sterre-
kundige waarneemingen ervarenis, danverwon-
deit het m y, dat Hy ’er toen geen werk van
gemaakt heeft, om den omloop en afilaiid van
den Venus-wagter na te vorfchen, en door re-
kening te bepaalen: te meer, wyl h y , volgens het
verhaal van den Heer Martinet, op pag. 2 13 ,
drie uuren lang tyd gehad b eeft, om dien W agter
over de Zon te zien pasfeeren; waarlyk tyds
genoeg om ie‘ s van dien aart in ’t werk te ftel-
le n , zoo het hem anderszins aan den noodigen
toeilel niet ontbroken hebbe, want anders zou
b y , daar door, in ilaat gefteld geworden z y n ,
om den Wagter van Venus buiten de pasfage
over de Z o n , op andere bepaalde tyden, we-
der te können vinden, zo ’ er waarlyk een wag-
ter was. — ' Bovendien fchynt het eenigzins
vreemd, dal de Heer s c h e u t e n , zo hy van
de egtheid zyner waarneeminge zo wel overtuigd
h
t\
■ y-.-;
i S i ' ? Í - it' J
r telT ; r ■ . d
f h i ■ ll i r i ' " p I, Ú H .1 ! i