
’ I. i'l
te - J " *'f Ij fed L
fe
|i’i i
L l , | f |
ze groot genoeg zyn, om elders geplant te worden,
By het verplanten deezer jonge boomen
moet men zorg drageiiy dat de wottelen niet
befchadig worden, doch den peiiwortel moet
men konen, en niet lang uit den grond laaten
blyven. In de Lente moet dc grond, tusfchen
de reijen, losjes omgefpit worden, dog niet te
digt aan de boomen, dat aan de jonge wortelen
en groei nadeelig zou zyn ; verder ftaat ’er weinig
aan te doen, dan dezelve tot een regte ftam op
te kweeken, ten dicn einde de zuigers o f fterkfte
zyiakken, daar ze mogten verfchynen, bytyds
wegfnoeijende. ----- Doch men moet hierby
aanmerken, dat deeze boom, om wel te groeijen,
cen goeden,iosfen,zandagtigen grond begeert, en
die wat vogtig, of niet al te dor is ; want in
vaste kleigronden, fchoon anders vrugtbaarge-
noeg, maaken de boomen flegten voortgang.
In de warme landen groeijen ze zelf weeldrig in
gronden, die mec fteenen doormengd z yn , op
bergen en elders. Men moet ze in deeze koude
gewesten, ook eene goede warme, voor de winden
gedekte, ftandplaats geeven. Doch dit on-
geacht, bevriezen deeze boomen meest door-
gaans in ftrenge winters; of zy fcheppen ten
minften zo veel van de vorst, dat zy aan hec
kwynen raaken, en ten laatften verfterven,
inzonderheid als ze nog jong zyn. ------
In Frankryk, Italien, en in andere warme
Landen plant men groote Alldds of Cingels
van
van deeze boomen, die ook zeer cierlyk ftaan,
en zo wel wegens de vrugten, ais naderhand
wegens het hout, voordeelig zyn: ook worden
’ er, om deeze redenen, heele groote bosfehen
aldaar van geplant; maar die kan in deeze Nederlanden
, wegens bovengemelde redenen,
geen plaatshebben, ten ware in zulke, welke heel
zuidelyk geleegen zyn ,en alwaar de grond daar
toe bekwaam is. Men plant ze derhalve by ons
cnkel uit liefhebbery, bier of daarin de tuinen,
o f men gebruikt ze tot fcheerheggen en plaifier-
tuinen, om verandering van gewas; doch die
weinig cieraad geeven, dewy! ze zeer los o f
open van takken, en de bladen wyd van elkander
groeijen; daarenboven geknipt wordende,
dezelve als dan nog minder fraai zyn.
V. Is het eeten van Kaftanjes niet wat on-
fezond?
A . Voor zwakke maagen zyn ze zeker niet
zeer dienftig, vermits zy floppende en zwaarte
verteeren zyn. Bovendien veroorzaaken z e , als
men ze te veel e e t, hoofdpyn, o f bedwel-
ming, inzonderheid als ze niet wel gaar ge-
kookt zyn, maar met zout, boter en zuiker,
zo men w il, maatig gegeeten, zyn ze den
zwakken zelven minder fchadelyk.
V . Van de Hop en Meekrap wenschte ik
ook nog wel iets meer te weeten, dan de
Heer Martmet daar v a n , op pag. 315» heefc
gelieven te zeggen. i
A . De
. . d v
' '■"}
T- i
4fe
ife'
f e
fe
te: ^
t l
Ti j Ml«
I ” Q ,
I ' f i ; i J x r fe ? ^ I 0 t
■ 1:
J