
k’ ’"
l ' L ■
É i '
M ' 1
>-< ,
l l '^
.iv X♦ '
t
à
E
.' f
te il ' I i; t'e1'
¡r
J i Ü'
I
' tìii
!■ . ! ¡4' '0,
V' ì l ' h J L
L lte te 'te f m
i88 NA X U U R K U N ' D Ì O E
van het Jaar 1753, waren verfcheiden paarden
in een min, naby ’s Hertogenbosch gekomen,
z y aten ’er takken van Taxisboomen, en vier
teuren hier na ftierven zy kort na elkanderen,
zonder eenig t®eval, dan ftuiptrekldngen, die
een o f twee minnten duurden. Tot hier toe
loopt alles te fanmen, om den Taxisboom in
den rang der vergiften te plaatfen.
Wanneer men integendeel op de verzekeringen
van Lobe/ en Camerartus, en vooral op de
ondervinding, acht geeft, zo zal men zien, dar
deeze boom in alle landen, niet gevaarlyk is.
Lobeize.gt, àatdtKXnàaxtn in Engeland, ftraf-
feloos, altoos de vruchten van den Taxisboom
eeten, en dat deeze vruchten mede tot fpyze voor
de varkens dienen. De Heer Gerard, een Eng
e l f c h e Kruidkundige, zegt, dathy, met verfcheiden
van zyne vrienden, van deeze vrugten
gegeeten heeft, zonder ’er eenig ongemak van
te gevoelen , en dat hy dikwils in de fchaduwe
van deezen boom, geilapcn heeft, zonder eenige
pyn in het hooiid, of eenige andere ongefteldheid
te ondergaan. ■— Alle deeze tegenftrydige
bewyzen doen fommigen befluiten, om te geloven
, dat deeze boom, geen vergifdge hoeda-
nigheden in zigzelven bevat, en dac, zo hy
gevaarlyk in ¿enige landen i s , men zulks aah
de luchtftreek moet toefchryven, waar door hy
gevaarlyke boedanigheden verkrygt, ,
En zoo koomen wy tot aah den Jeneverboom.
A A N M E R K I N G E N . iSP
boom , over welken gy den Katechismus , op
L z ! 428 en 4^9. ook vooräl moet naarzte^
welke heeetet, als <loor g.ntsch
«oeiiende , bynaä' »s” S"*“
___ Eruidkenners teilen twee algemeene
voornaame foorten van deezen Boom o p ,
als: L den gemeenen Heeflerachtigen , en II.
gemeenen, en als eenen boom opfchieten-
Jeneverboom. Den eerflen vrndt men
ayn ftam verheft sich fomly s te,
hoogte van vy f of zes voeten ; de Schryn
werkers maaken ’ er een menigte maije werten
van. Deszelfs bladeren zyn fpits, final,
ftevig, ftekelig, altoos groen, doorgaans dne
aan drie om een knoop geplaatst; de “ anlyke
en vrouwlyke bioemen komen op verfchiiiende
plaatfen voort; de vrouwlyke bioemen, die uit
Lik en zonder heimftyltjes famengefteld zyn,
vertoonen zig op andere plaatfen. Deeze foort
van Jeneverboom groeit zelfs op de onvrugtbaarfte
gronden.
De boomswyze Jeneverboom verfchilt van
dien , van welken wy fpreeken , door zyne
hoogte, die voor ’ t overige verfchilt, volgens
de plaatfen, op welken hy groeit.
Z\t daar nu de voornaamfte byzonderheden
van alle de opgenoemde boomen.' — Gaan
wy nu over tot de volgende Samenfpraak, waar
mede de Heer Martinet zyn werk beüait.
OVER
-im
i ''I