
U» •
‘■g f
■‘'V
ll
heid wordt vermeerdert. Zy hefhaalc die 2q
lang, tot dat de luchcbel grooter dan een Ha-
gelnoot, en bekwaam is om haar te bevatcen,
^Isdan ziet men ’er haar ingaan en weder nie-
kocnnen, en Infecien inbrengen, welke zy
vangt,om zig mede ce voeden, Wanneer zy in
haare luchtbel komr, vergrooc zy die, met ’er
hec luchcbiaasje ip overtebrengen, waarmede
haar buik altoos bezec is; en wanneer zy 'ep
uicgaac, verkleint zy haar met die gedeelce der
lucht mede te voeren. Die is de arbeid , die
deeze Spinnekop verricht, om haare wooning
te beginnen, V^cder omkleed zy deeze lucht«
be! 3 met eene glassgtige ftoffe, ep zy verfterki
en bekleed haar,om dus ce fpreeken, met dma?
dep van een fyn kantwerk, Derhalven kan mep
piec zonder verwondering zien, dat een lücht«.
bei dus toc een voxm en grondflag voor hec
^ydetonnecje.van deeze Spinnekop verftrekt, ep
dac zy zo veeie vzryvingen ondergaat, zonder te
harften. Z ie daar eenige byzonderheden vaP
de b f ’aterfpm.
V. De Heer Martinet van de Springende
fn Infecten gehandeid hebbende, gaac,
pp pag. 169 over, tot de Krulpende Infecten.,
als de H u is fa k , de Roodagtige Weisßak, de
SchelpßakAo Pajden , Aardwortnen, Hagedh-
Slangen, Adders, en meer andere vap
die foorr, Masr vreemd, klinkt hec in myne
m m '4 wpnfpr z p Bei waarde 3 9p fag, i / i *
. ■ 7^
f f '
,'73
;7S
van de Schulpflak fpreekende, zegt:menglst,
dat h e tß il geknars, dat zy doet hooren,eene
' foort van taal is. Deeze taal, zo hec waar-
lyk eene taal mag genoemd worden, zal zeker,
in haare foorc, al zo vreemd zyn, als de Mus-
ßben- en Oestertaal, waar van wy te vooren ,
reeds geiprooken hebben. Het is derhalven niec
oovvaarichyniyk, dac ’er misfchien onder allerlei
foorc van fchepfelen, eene zekere taal o f geluid
gebezigt wordt, waar door zy elkanders neigingen
of begeerten kunnen gewaar worden; ten
minften geefc de Heer Mörrtnst ons eenige aan-
leidinge, om ’er zodanig over ce denken, intusfchen
zal hec misfehien wel voor ons verborgen
blyven, om ’er zulks met zekerheidvan
ce kunnen zeggen ?
A. Dat ’er dieren zyn, die elkanders mee-
ning, door het maaken van een zeker geluid,
o f taal, zo als de Heer Martinet het'geliefcte
noemen, verftaan kunnen, is zeker, gelyk wy
reeds te vooren beredeneerd hebben, want hec
geluid van den Haan, wanneer hy zyne Hennen,,
lokt, of zo de Hen de Kuikens lokc, zou men
dus een Haane- of Hennentaal kunnen noemen;
de Honden verftaan elkander, door hec gebiaf,
en de vogelen door hun gepiep o f geflierp;
maar of die nu ook plaats vindc onder de Infecten
, weec ik niet, en wy hebben daa'r van, toc
Pag toe, over hec geheel genomen, ce wei-
• G a nig
. 1