
i)
11
íí¡;
■ w tr:
>i
S'4- « ’A:T:U U R;K; U' N,D I G Jfi ' '-íi
geen gebruik van onze oogen konden inakeofe
Overal waar deeze Infecten zig nederzetteden ,
verflonden zy alles; zelfs zodanig, dat zy een
fchoone groene weide, in een dorre zandvlakte,,
deeden veränderen. Nooit zou men hebben
kunnen geloven, dac zulk een klein dier in ftaac
was,om de Zee over te trekken,zo de ondervinding
*erde Volken van die gewesten zo dikwils
niet van overtuigd hadde, by welke zy alles,
cot zelfs de deuten der huizen doorknagen.
Alhoewel nu > Springhaanen zo veel onheiün
hun leven veroorzaaken, zo werken zy geea
minder na hun dood uit. In de Landftreeken,
in welke zy nedervallen, befraetten zy deluchc
door hunnen fchadelyken reuk, die ziekten veroorzaakt.
Profus verhaalt, d a t’er in ’c Jaar
3800, na de Schepping der waereld, een ongelooflyk
getai Sprinkhaanen in Afrika over-
kwam, die,na dac zy alle de Kruiden verflonden
hadden, zieh in de AfrikaanfcheZee ver-
dronken,en zulk een geweldigen ftank van zig
gaven, dat men geloofc, dac ’er binnen weinig
tyd, driemaal honderd duizend menfchen door
ftierven. De Springhaanen van Egypte, van
welke in Exodus gefprooken wordt,overtreffen
in grootte alle de andere foorten.
V. Hoe merkwaardig zyn alle deze byzon«
derheden! en hoe zeer wekken zy ook myne
verwondering en aandagt opl Befchouwen wy
fleches de Krekels, Feld- en Huiskrieken,ú\eu
\ lei
..jTfíSí;
:5lr
A .S .M É R K í N G E N. %
leí íborc van Torren, ais het fliegend É e r i i
de Moknaars, de Doodgravers, de Spring-
torren, Glimw'orm -Torretjes, Sthildpadjes ,
Goudhaanijes-filyphantjesfievenheersHaant-
je s , Boktorren, en meer andera bekende Infecten
, van welke de Heer Martinet om , van
pag. 102 tot I I I , verfcheiden merkwaardige en
zonderlinge eigenfchappen mededeeit. ^ In alie
deezén vindt men byzonderheden, die hetmerfe
eens Almagcigen Scheppers tooneni * '
A. Leen' hec luistrend oor lleehts naar hei
geraas der Krekels en Krieken; befchouw dé
eigenfchap van het fliegend Herí ^snúkyáoot-i
gefneden zynde 3 nog lang kan leeven, . en
waarvan zelfs de HoornS nog eenige dagen dáaí
na, kunnen knypen; let op de voortplaíit-ing
der Molenaars; het begraven der VogeltjeS
door de Boó 'dgráVes; vennaak U in het fprira.
gen der Springtorren; doch fchrik niet, raeí
anderen>over het lichten van de GUmmormén,
en wat dies meer i's: vólg hier den Heer Martinet
, in zyn; zeer aartig, en beknoptondertlgt,
en vertrouw, dat ik daarby nog verfeheiiene andere
byzonderheden zoude kunnen voegen, zo
my zuiks niec te verre añeidde van dat VVon.
derdier, de waar van de Hegt Martinet,
op pag. 1 1 1 , enz. gewaagn . - 7
V. O ja ! dit allerverwonderlykst gewrocht
doet e!k een’ verfteld Haan, die in overweegirig
heemt, alle de byzqnderq vereischten, welke tot
,, i l l Stuk. E
• ?
Ij*
' Í
' '
rV-
/•fe - . ■ -iV. I
't..
r i
■1^ L '
1
[
m
'lij