
¡ í ff
/ I
;n "H ■
(1 4 lit
lUI
íiJifi
I Nr
■ni
U i
rf In:!r
'títll!'Jr
SI
Fb-í
Li
i
¡J
i «iji
ff li
M\
I
í»-
í 4
I«.«
m
ji í
i
mmiii
i i i í
i'i|t
I^'Hlí
íil
í'il"t
í q W A f ü Ü R K O N D I S R
en flammen der boomen; eenige doen de bk-
deren hqornswys omkrommeti, om ’er in vei-
ligbeid in te leeven; -andere verbergen zig onder
de Schors; nog andere doen knobbels op,
de planten en boomen ontílaan, die men GaA
¡fin noemt, in welken zy zig opfluken. Elk een
byna kenr de Piantluizen. Men ziet ’er fom-
íyds ds fteelen en Waden van zekere planten
mede bedekr, ais onder andere de Kamperfoe-
lie: deeze Infecten zyn klein en vreedzaam,
iKbbende twee fprieten op hec feoofd. Aan
fcun agterfte gedeelte befpeurt men twee hoor-
nen, die fomtyds zo kort zyn, dat zy niet anders
dan platte tepeirjes gelyken. Deeze hoo-
rentjes drenen, om doortochc aan een fuikerag-
íig vogt te geevea. Deeze Infecten bezitten
een fynen Snuit, tot een werkcuig, dat beri dient,
pm de bladeren te doorbooren, met welkes
fap zy zig voeden. Ais hef Dier voorígaat,
dan draagc hec dezen Snuk tegeirs zyn buik. la
zekere foorten is hy zeer kort, en ih andere is
by zo laog, dac hy hen een Staart vormt, wel-
kers ¡engte, éért of tweemaal die van hun lig-
haam te bovengaar. De foorten van Plandui«
zea verfchillen onderling in de kleur, gelyk de
Heer Martitist U zegt; eenige zyn groen , andere
ckroenskurjg, karieel- o f parlemoerkleu-
rig. Sommige worden ’er gevonden, die, ge-
lyk de Schapen, geheei, mee witcewollebedekc
j maar, deeze vertooning, van witte wol, is
niet.
A N M E R K I N G E N.
piet anders dan een vocht, dat door de porfeo
p n de huit der Plantluizen doordringt, en zig
draadswyze verheft, niet ais hairen, maar'ais
fen groeibaar zout. De Plantluizen, welke
2ig op de Reukebomen onthouden, zyn van
die foorc. De Plantluizen leeven in maatfchap-
pyen, die, tot ons ongeluk, dikwils zeer
talryk zyn, houdende zy bun verbiyf op de
jonge takken en jonge looten, gelyk men dit op,
de Kamperfoelie, de Perfikboomen, Pruimboo
men en Scheuten der andere boomen gewaar
wordc, uit welke zy het fap, met hunne Snui-
ten, uiczuigen, en hen dikwils doen omkomen.
Naardien nu de Plantluizen levendbaarende zyn,
zo brengen zy haare jongen leevendig ter wee-,
reld. Zo men een geheele menigte van Plant-,
luizen, met oplettendheid befchouwt, dan be-,
fpeurt men, dat eenige van hen groenagtige Hg-,
haamen uit haar agterlle loofön; deeze zyn kleine,
Plantluizen, die uit den buik van haare
snoeder voorckomen. De geheele baaring duure
niet langer dan zeven minuten,
De Wyfjes Plantluizen zyn verbazend vrugt.'
baar, want zo zy eenraaal hebben begonnen te
werpen,zo fchynt het, als of zy voortaan niets
anders doen.
V. Dit getulgc de Heer Martina ook, op
pag. 70 , alwaar hy zegt, datzy zes dagenge*
paard geweest zynde, meer dan veertig jongen,
In één Zomer, baart.
^ S A?. Jr
j -
' I
MAst