
aarde oingerpit o f geploegd heeft, vormt men
waterbakken, om de rystvelden te befproeijen,
en deeze geftadige overftroomingen maken den,
grond zo week, die reeds natuurlyk vet is , dat,
de maaijers tot aan deknieen in het water ftaan.
Zeker Natuurkenner ze g t, dat men ’er eene
groote meenigte van in vogtige vlaktens van het
Gebied van Salerne zaait, alwaar de Inwooners
de Rystvelden, door middel van Kanaalen be«
fproeijen, die zy uit de Rivieren afleiden; zonder
dit, zou de Ryst niet voortkomen, of geen
zaaden geeven ; dus heeft men redenen, om zig
te verwonderen,' zeggen fommige Natuurken-
iiers., dat een zo droog .zaad,'eene zo vochiige
aarde vordert, en dät een moeraslige grond een
graan van een uitmuntenden fmaak voortbrengt,
en ’ t geen een zo gezond eu droog voedzel ver-
fchafr. Het wordt alleen door de zwaare hitte
ly p , ei; men oogst het niet voor de Nagtevening
van den Herfst in. Dit is ongetwyffelt de ree»
den, waarom het in de Noordelyke Landen
niet voortkomen kan, die, fchoon veel vogtiger,
echter te koud zyn.
V . Yergun my ü ook iet over de Veld-
gewasfen. Haver, Garst en Gierst te vraa-
gen.
A. Gy hebt daartoe alle vryheid.
V . Zeg m y, waar wil de Haver het best
groeijen ?
A« De Haver, die onderfcheiden wordt in
blanke
ß a ' n m e r k I n g e N . i s t
lUnke e r z rv .r r ., en welker eerfte den |Paar.
den tot voeder gegeeven wordt, groeit het best
in allerlei zana- en kleiagtige gronden, indien
dezelve maar niet ten eenemaal dor en onvrugt-
baar zyn , want ze vergenoegt zig met een ge-
meenen grond, die maar eenigzins geholpen en
veibeterd is ; hoewel ze in goede vrugtbaare
cronden zo veel te beiergroeit, ook meerder
L beter vrugt o f graan geeft. De fchraale
zandgronden in de Provintie van Friesland en
andere Provintien, daar geene andere graanen
in groeijen willen, brengen echter goede Haver
voQ.rt , als de grond een weinig geholpen wordt
"met de eene ö f aiidere mesting. Ook wordt ’er
haver gebouwd in de zand-en veenagtige heidelanden,
na dat de heide ’ er afgebrand, en de
grond vervolgens geploegd is; want de aseh
maakt den grond vrugtbaar, ten minften voor
¿en of twee jaaren ; dog berar wil de boekweit
in zulke afgebrande heide-gronden deren.
V . Waar wil de Garst het weeligst was«
fen?
A. In een goeden lyvigen, vetten en droogen
grond, doch die niet zo v et behoeftte z y n , als
tot de T a rw e : in losfe en fchraale zandgronden
wil zy niet tieren , en in natte gronden bederft
z y ligtelyk, inzonderheid de Wimergarst. In
Dultsehland, Frankryk en elders, heeft men
de gewoonte, dat mendeGarst, hetzy Winter-
Qi Zomergarst, zaait op landen, diein den voo-
H 5 rigen
■ rite
’ T. '
, 1 1
m