
't
‘ h
f «
, , gy eene Muziekctnz Harmonie , die niet
„ voor de Ooren maar voor de Oogen is , ver-
5# neèmén.”
A v -J a , d a t is zoo. En is a a k n ew to n '
beeft reeds door herbaslde proeven ondervon-
d en , dat de verfcheiden kleuren in de Licht-
llraalen , ten opzigte van derzelyer hoeveelheid,
evenredig zyn aan de zeven zangnoten,
o f onderfcheiden klanktoonen, die ’er in een
OStaaf zyn , te weeien : fol, la , fa , /»/#
la, mi, fa, fol.
V , Aartige waarneeming voorwaar ! Maar
hoe gefchiedde ze ?
A . Op de volgende wyze. De Ridder liet
eene verzameling van Zonneflraalendie door
de Prisma, in eene uitgeftrekte gedaante, ge-’
boogeft waren, op den wand van eene donke-'
Te kamer vallen , alwaar z y een geklenrd verfchynzel
maakten, in het welk by de páalen
o f afftanden van elke kleur naauwkeurig deed
aaiitekenen, door middel van evenwydige ftree-
p e n , die men tusfchen de kleuren introk.
Deeze tusfchen-ruimten wezen toen de hoeveelheid
van ieder byzondere kleur aan, als van
her Violet , Indigo , B laauw , Groen, Geel,
Oranje on Rood, en na eerj naauwkeurig onderzoek
bevond h y , dat de gelykwydige zyden '
van het verfchynzel, net in die zelfde evenredigheid
verdeeld waren, als de fnaaren van een
i^eeltuig verdeeld worden , wanneer men ’er
de
9»
"'S»
S»
59
A A N M E R K I N G ® 7 '
de zamenftemming van een O^aaf op fielt,
naamelyk, volgens de evenredigheid van deeze
getallén, i , b , I» I» I» *> %•
“ik blyve my hier over verwonderen. -----
D ie ’ groote NEWTON L . . . Maar flaa hec oog
eens op pag. 20 alwaar ik dit leefe: „ Die,
(d e gefchapene waereld namelyk) is de
■beste fchool. Nimmer zult gy hier een
broddelwerk , of eenige desharmonie , anders
zo veeltallig voorkomende in de meñ-
„ fchelyke werken, vinden.” Terwyl nu de
Natuur, in alle haare voortbrengzelen , zo als-
zins volmaakt is , en alle gefchapene, en tot de
Ryken der Dieren en Planten behoorende wezens
alles, wat tot hun beftaan en onderhoud
vereischt wordt, niet alleen volkomen bezitten,
maar ook alles met de grootfte vaardigheid, en
byna wiskunftig, zonder het te vooren geleerd
te hebben , verrigten; van .waar dan zo veel
, broddelwerk, als in de menfchelyke bedryven
aangetroffen wordc, en dat de een zo weinig
boven den anderen uitmunt, en dat nog w el,
daar de zielsvermogens der menfchen, die van
alle andere fchepfelen zoo verre overtreffen?
A. .’ t Is waar, de mensch gaat, in Zielsvermogens
en andere boedanigheden, alle andere
fchepfelen te boven; echter is hy niet in ftaat,
om ’ et- terllond, na zyne geboorte, gebruik van
te maken; immers zoo dra koomt men iiiet in
de waereld ,"of men is behoeitig, eh heeft hulp
A 4 «OG-
1 111 h.*-'.
'7Î)
i-sl
F