
IS Si ? Í I -j
» Í t ;
een gevaarlyk vergift is , voor die geene, wel-
ke ’er van drinken; en de uitmuntendfte tegen-
giften , fchoon by tyds ingegeeven, zyn naauwlyks
in ftaat, otn hetzelve te herftellen. Anderen
laaten den Hennip broeden , met dezelve
in een weide voor den daauw en zonnefchyn
bloot te ftellen.
V. Maar waartoe laat men denzelven broeijen
en rotten ?
A. Om de gomachtige zelfftandigheid te ont-
biiiden, die de draaden van de fchors aan de
fteel vasthecht, en om ze ’ er dus gemakkelyker
van a f te kunnen fcheiden. Zo men de Hen-
nip te lang laat broeden, verrot hy geheel,
en de vezelen zyn zeer.onfterk, Zo hy te weinig
tyd broeit, kan men ze niet affcheiden;
ondervinding is alleen in ftaat, om den rechten
tyd hiervan te leeren kennen. Het water, de
gefteldheid van de lucht, en de aart van den
Hennip doen dezelven verfchillen, gelykt blykt
nit de waarneemingen van den Heer du Hamel.
Deeze Academist heeft bevonden, i . dat de
Hennip veei eerder in een ftilftaand water
broeit, dan in een vlietend ; rasfer in troebel
water, dan in helder: 2, dachyeerder in warm,
dan in koud weder bereid is. 3. Dat de Hennip.
die iu een luchtigen grond gegroeid is , die altoos
vocht genoeg gehad heeft, en die vroeg-
tydig te broeden gelegt i s , fchielyker broeden
zal dan die, welke in een drooge aarde is voorta
a n m e r k i n g e n . 107
gekomen. Men z e g t, dat de Hennip, die den
ginft^ntyd, om te broeden noodig heefc, bee-
ter dan de andere is , om dat derzelver draaden
fterker z y n . Vermits de Wyfjes Hennip langer
in de aarde blyfc, en dat zy meer voedzel
■ ontvangt, zo is de draad, die zy verfchaft, veel
groover en fterker: de Mannetjes Hennip, die
L n het eerfte plukt, geeft veel fynder draaden,
en wordt het hoogfte gefchat, om lynwaat
te vervaardigen. Wanneer de Hennip ge-
noeg gebroeid heeft, wascht meu z e , en laat
ze droogen; eenige doen zulks m de zo n , en
anderen in de ftooven. Wanneer deHennipdus
bereid i s , zo gaan de vezelen gemaklyk los , en
men fcheidtze van het houtachtige gedeelte a f,
met ze te fchillen, dat is te zeggen, met hec
einde van een fteel aftebreeken, en met de
fchors, die ’erom z it , van het eene einde tot
het andere ’er van aftetrekken. Deeze behan-;
deling, welke in eenige landen in gebruik, i s ,
is zeer langwyljg. Hierom verbreekt men de
hennip doorgaans onder een werktuig, dathier
toe zamengefteld wordt, en ’ t geen men een
braak noemt; op deeze wyze verricht men veel
meer vverks in minder tyd.
V . Op pag- 252. fpreekt de Heer Martinet
-van den ftengeldes vertoont zynen
Leerling het afbeeldfel van een doorgefneeden
fehyfje van denzelven, om de zeldzaaraheden
daarin te ontdekken; handelende vervolgends
over
■ii-
« I
,-fe
1
te
L À
,r'S Í! (Í,