
I- ■ te
ll
f'Y- l<!) • 1 J l '
•1 / ri?
ft I.
O V E R D E W Y Z E V A N D E S C H E P P I N G
T E B E S C H O U W E N .
A. D it Ge/pfek, zo vol vatl nutte leeringen,
beveel ik U te leezen, te herleezen en diep in
uw geheugen te prenten, daar het U van den
Wezeniykfteil dienstkan z y n , in uwe verdere be-
fchouwingen van het gefchapene. Iniiners Gy
hoort ’er eenen getrouwen en kundigen Onderwyzer
de beste Lesfen aan eenleergraagenjon*
geling geeven; genen vol y vers, en deezen brandende
van begeerte tot meerdere vorderingen,
en naar de gelegenheid reikhalzende, otn aan al
bet geleerde dagelyks te kunnen gedenken. — A lle
deeze voorbeelden dienen U tot naarvolginge!
zo zullen ook onze Redewisfelingen U beften-
dig leerzaam en vermaaklyk blyven.
V . Nimmer, hoop ik , zal hetUberouwen ,
zo veel, ten mynen gevalle, gedaante hebben.
Ontvang derhalven mynen welmeenenden dank
voor alles, maar laat ik U tevens ook hier my.
ne verwondering te kennen geeven; niet zo
zeer van het afbeeldzel van den Heer m a r -
t i n e t , aan het eind zyns werks te vinden,
als wel inzonderheid van in den loflyk be-
kenden Kunstgraveerder, den HeerREiNiER
v iN K E L E s , zoo Ik my niet bedriege,
den Leerling des Heeren Martinet aan te
treifeii. ,
A. Hoc I
A A W M E R K I N 0 E «.
A .H o e ! de Heer r . viNKEUSS, de Leerling van
den Heer Martinet \ dit hebbe ik , zoo verre
ikw e e t, nergens in den Katechismus gehozem
Van waar toch dan d e e z e my zo gantsch vreem-
ä e verwondering?
V . Met uw verlof, zy is, zo ik my verbeel-
de, zo gantsch vreemd niet. Hoor flechts wat
de Leerling z e g t, na gedaan verzoek, om het
gelaat van zynen b e m i n d e n Leermeester teteekenen.
„ Het zien Cdus laat hy zig uit) het
„ zien van uw gelaat , weet ik , zal mynuttig
zvn, en het nuttige wilt gy my immers met
” onthouden. ®e verbeelding van uwperfoon
” te zien, zal indruk maaken op myn hart, als
” rik van U zal gefcheiden zyn. Uwe iesfen zul-
” len zig dan levendiger voor mynen geest ver*
” toonen, en ikzai , uwe afbeelding ziende,
” zeo-en: d i t , dit i s het gelaat van mynen Leer-
” meTster, dat en dat heefthy my geleerf, dat
” en.dat my bevolen, en hoe , hoe za lik het
” dan mögen, hoe durvenvergeeten!” -------
En na deezen aandrang nu is h et, dat deHeer
Martinet, zynen Leerling te wille is; zeggende:
" teken dan myn g elaat, om uwen en uwer
” vrienden wilier ----- - Zie nu flegts onder
het Portrait, en z e g my wie anders, h e tzo e e l,
en grootsch, en ftout, en naar het leeven ge-
teekend, en ook in ’ t koper gebrigt hebbe,
dan de zo evengenoemde Heer R, vinkeees;
. . . eu
Mm
i *