
ft wt(>f
If lÉfí
<11 ' '
p ¡I Kir
I; Sill'
Zyn Staart heefc de gedaante van eenveder,eii
d.'ent hem, om zig te beweegen; onder deeze
befpeurc men twee vezeiagdge draaden, door
welker behulp, hy zieh aan de ileenen enkruh
den hegt , maar -aan hec lighaam van den
Zwaardvisch hegt hy zig veei vaster, en tasc
alleen de vinnen van die dier aan. Genoemde,
Natuurkenner, de ioweodige deelen befchou-
wende, die die Infect dienen, om het bloed inte-
zuigen , gemerkt de nittii noch vezelen noch
klapvlielen hezic, om deeze vioeiftof in te. ziii-
gen j heeft waargenomen, dat deze vaten eene beweeging
hebben, \^elke die der pompen even-
naaren,en hec bloed van hec eene uiteindenaar
hec andere trekken j terwyl de muil de werking
van den zuiger verricht. Naardien nu de buik'
van dezen Bloedzuiger de gedaante van een ring
lieeft 5 zo kan hy, door die middel,. de inwendige
vacen naar de opening dry ven, en hen te-.
rug trekken.
V- Maar de Z e e ‘■Duizendheen is ook, vol-
gens bet verfaaal van den Heer Martinet, op.
pag. 60, &l een verwonderlyk Infect?
A. ja , de Heer Rondelet zegt, dat dit Wa*
tei-Infect wel naar hec Land-Infect van dien,
jpaam gelykt, maar het is een weinig kleiner. Die
Hccr geef: eene afoeelding van twee van deeze
Duizeodheenen; zynde de eerfte geheel rood ,
fxi twaalf vingerbreedten lang; van den kop tot
aan, den ftaarc, is hy hier en daar met eenige
poopqoten
bezet, en kromt zig in verfcheiden
bochcen. De tweede is veei langer, en groeit
ter Iengte van één en een halve voe|; hy isdutj
en heefc een kieur, die naar het wit gelykt, en
een menigte pooten, gelyk de eerfte. De Heer
Linnaus, die die foort van Zee-duizorJken
Scohpendra Wlarina noemt, zegt,dat ’er veele in
den Noordeiyken Oceaan naby Laplandgavon-
den worden. Deeze Zee-duizendbeenen komen
op de fteenagdge phatfen te voorichyn,
en zyn veel rooder dan die men op bet land
, heeft. Het getai van hunne pooten is mede
veel grooter, maar zy zyn dunder. Hoe verre
nu die Zee-infecten, fchoon zy denzelfden
naam voeren, als die van ons Vaderland , daar-
mede overeenkomen, weec ik niet.
V. Op pag. 68, gaat de W.&x Martinet vzn
de Zee-lnjecten weder tot de Land-lnfecten
over, zeggende, wy zouden de Lanä-Injecten
ln mynen Tuin bejchouwen, en wy zyn in de
Zee verzeild. Laten wy nu toi dat flu k , zen-
der vertoeven, wederkeeren , waar op hy vervolgens
, het eersc, van de Plantluizen ipreekt,
als een zeer nadeeliginfect,wegenshaare fterke
verwoestingen op de Boomen en Planten; wat
melden andere Natuurkenners daar van?
A. De Plantluizen, zeggen zy , behooren tot
den rang van de iileinfte dieren, en haare klasfe
:is by üitneemendbeid talryk,in vetfchiilende foor--
ten, Somraigeü leven bioot, op de boomen,
C 4 m