
1 ^
l]>S "■ ^
töe geene ooren aan de Infecten heeft kunnen
gewaar wörden, fchoon hy echter veronder-
fteic, dat zy ze hebben: wat zeggen andere
Natuurkenners daar van ?
A. De Heer Lyonmt is van gevoelen , dat de
Infecten, welke van de Natuur gefchikc zyn,
om een zekergeluidtemaaken, gelyk de Kree.
kels, Sprinkhaanen, en eenige foorcen van Torren,
ook met een gehoor begaafd ^yn, om deeze
geluiden te kunnen hooren; wy kunnen,
wel is waar, uiterlyk aan hen geene ooren onc»
dekken, doch deswegen kan men niec beilui-
ten, dat zy ’er geene hebben; dezelve kunnen
veroorgen en onkenbaar zyn, o f door hunne
gedaante, en de plaats, die zy beflaan. Want
als men eens nagaat, dat ’er dieren zyn, wier
item niec veroorzaaktwordc,doordekeel,maar
die, door hec borstfchiid, de zyden, o f het
achterfte gedeelte adem haalen; dieren, van
welke fommige de oogen op den rü g , en de
reeideelen aan het hoofd hebben; dan is hec ook
zeer wel mogelyk, dat de Infecten, op zoda-
nige plaatien, ooren kunnen hebben, op welke
men dezelve niet zoude zoeken. En naardien
hec gebruik van alle de leeden der Infecten ons
niet bekend zyn, zo heeft men er mogelyk onder
die geene, welkers oogmerk wyniec wee<
ten, die hen gegeeven zyn , om de indrukzelen
van het Geluid te ontvangen; en veel minder
Jiog kunnen wy verzekenen, dat de Infecten
geegeene
inwendige ooren hebben; ook moet die
werktuig des gehoors zeer fyneobynaonmerk-
baar by deeze dieren zyn, zo zy hec zelve be»
zitten. -
V. Zo dat de ooren der Infecten , o f de plaats
derzelve, dan nog niet volkomea by de Natuuur-
kenners bekend is; — maar ten uiterßen heb ik
my verwonderd, en verbaasdgeilaan, over de ont-
zachlyke menigce oogen , welke fommige Infecten
hebben , en dat zy daartnede in ’t donkcr
zien kunnen, want de Heer Martinet
my, op pag. 13 en 14 , dat een F/Iíg meer
dan 8000, en eene 34,^50 oogen heeft,
het welk bykans ongelooflyk is.
A. En even wel is het z o , volgens de waar«
neemingen, die de vermaarde Leeuwenhoek daar-
omtrent gedaan heeft. De Netsgewyze cogen
der Infecten, zyn, denkelyk, de bekwaamfte
van alie de leeden dezer dieren, om ons re
doen opmerken, met welk eene verbazende konst
de Schepper dezelve gevormd heeft, enom in’ c
algemeen aantetoonen, hoe veele wonderen zy
voortbrengt, die onze oogen ontfnappen, zo
weec, dat de kondigfte Waarneemers, die hunne
navorfchingen, nret vergrootglafen in hec
werk gefteld hebben, geenzins verzuimden , om
hec verwonderlyk zamenflel van deeze oogen te
onderzoeken. Tusfchen de oogen AtxVliegen,
Torren en Flinders, en veele andere foorten
van Infecten, js geen grooc verfchil. Die oogen
maa«