llil
l'
111. j
» o
64 R E R U M NATURAL I UM
prominent: unde hirfuta ibi loci fiiperficies evadic. Interim in aliis hujus fpeciei adeo breves funt hi vill
i , uc vix cjueant confpici.
Num. 19. Balifies3 rojiro ohlongoy acuto; macula nigra, fm^tis alhis ^aria,
ad OS njcntrale difiin^us.
Caput & rollrum multo, quam in prioribus (peciebus, funt longiora &: tenuiora. Os admodum cxiguinn
eft &: anguftum. Squama: exiles, fubafperx, fplendentesj luperficiem tegunt, qu^e ad utrumque
caudx latus quodammodo hirfutx evadunt, minus tamen, quam in fpecie pi-xgrefla. Color albiaus
maculis fubrotundis, fubfufcis &pallidis, variegatur. Pinna dord prima duobus conftat aculeis,
quorum anterior longus, redtus, minimis ubique tuberculis exafperaturi poftcrior verb brevillimus vix
in confpedum prodit. Pone hanc pinnam fulcus dorfo infculptus eft. Alteram dorfi pinjiam ofticula 3 o
firmant i pinnam ani olTicula 2.8 vel ijj. Longitudo totius circiter tres uncias a^quat.
T A B U L A VICESIMA ET Q^V I N T A.
A d Chxtodontum genus jam transgredimur, quod quidem in tres iterum clafles jure diftingui pofTe
vidctur. Prima compleditur Cha:todontes aculeo utrinque laterali ad caudam pra:ditos: altera Chxtodontes
ad caput aculeacos: tertia Chartodontes nec ad caput, nec ad caudam aculeatos. Harum qua:libet
fuas dein fpecies cnumerat, ordine nunc exhibendas.
Chxtodontes aculeo utrinque laterali ad caudam.
N u m . I. ClMtodon lineis longitudmaltbus var'ms; cauda hifurca ^ utrinque aculeata.
Caput ab oculis verfus roftrum admodum declive eft. Unicus duntaxat ordo dentium utraque in
maxilla cernitur. Squamx fubafperx corpus tegunt, quod lineis novem anguftis, ex cceruleo albefcentibus,
longitudinalibus, utroque in latere, diftmguitur: quin & quxlibet harum linearum alia quadam
linea fulca utrinque ftipatur. Pinnam dorfi oflicula conftituunt, quorum 5) aculeata funt. Pet^lorales
pinnir ofticulis fingulx conftant i£?; ventrales officulis ö ; ani pinna z^, quorum denuo 3 aculeata
funt. Cauda magna, bifurca, officulis 16 longioribus gaudet. Tandem in utroque latere, caudam
yerfus, aculeus acumiiiatus antrorfum protenditur.
N u m . 2. Chmtodon nigrefcens ; cauda alhefcente, /icjuali, utrinque aculeata.
Caput, corpus, os, dentes, fquamx, eadem ratione , ac in prxcedente , comparata funt. Pinn^
pectorales officulis itidem 16 conftant; vencrales dorfi pinna olliculis 38, quorum ^ aculeata funtj
ani
daar ter plaacfe zich ruig vertoont. Doch deze haairtjes zyn in
andere van die foort zo klein, dat men ze ichier niet zien kan.
Num. i5>. BaUJles i met een lan^e, puntige j fnuit,
en met een zrujarte ^vlak, die ^it gejiippeh is,
omtrent het huikheen wrjiert.
Het hoorde en de fnuir zyn veel langer en fmaller dan in de
voorgaande lborten. De bek is heel klein en naauw. De fchubben
zyn zeer fyn, ruigachtig, en glinfterende, en aan weerkanten
van den ftaart ook eenigzins haairig: doch zo veel niet, als
in dc vorige. De vcrw is w i t , met rondachtige bruine en bleke
vlakken gemarmert. De eerlle rug-vin heeft twee dorens, waar
Van de voorlle lang, regt, en overal ruig van kleine puilljes isj
de achtcrlle daarentegen is zo kort, dat men hem pas zien kan.
Achter deze vin loopt een fleuf in den rug. De twede rug-vin
heeft 50 graadtjesi de aars-vin i8, of De lengte van den
gehelen vifch haalt omtrent drie oneen.
V Y F EN TWINTIGSTE TAFEREEL.
W y gaan nu over tot het geflacht der Cb^etodons-viiTchen ^ of
van die viHchen, die met borlbelachcige tanden voorzien zyn, en
die wy menen dat met recht in drie clafTcn kunnen verdeelt •worden.
Onder de eerfte worden gerekent die gene , welke aan
vecrkanren van den Haart een doorn dragen ; onder de twede
c i e , welke aan het hoofdt gedoornt zynj cn de derde zyn die,
welke noch aan het hoofdt, noch aan den ftaart dorens hebben.
Ieder van deze drie claflen heeft wederom zyne foorten, die wy
nu in ordre zullen laten volgen.
C h x t o d o n s , die aan weerkanten van den ftaart
gedoornt zyn.
Num. I. Ch<etodon j die na de lengte gejireept is ^
met een gegaffelden en aan ^weerkanten
gedoornden Jlaart.
Het hoofdt loopt van de oogen tegen de fnuit aan zeer fchuinsl
In ieder kakebeen is maar een ry tanden. Het ligchaam is met
ruigachtige fchubben bedekt,en heeft aan weerkanten in de lengte
negen lmaile,biaauwachtig witte,ftrepen, waar van ieder wederom
aan beide zyden met een bruine fbrecp verfiert is. De rugvin
heeft graadtjcs, waar van p gedoornt zynj dc borll-vinnen
hebben ieder 16, de buik-vinnen 6, en de aars-vin i p , waar
van wederom drie gedoornt zyn. De flaart is g root , gegaffeld,
en beftaat uit lö lange graadcjes. Ook ziet men aan weerkanten,
omtrent den ftaart, een puntige doorn, die naar voren toe
flaat.
Num. 1. Ziuartachtige Ch£todon, met een nvit-^
achtigen, gelyken, en aan ^weerkanten ge^
dorenden Jlaart.
evert
Het hoofdt, ligchaam , bek , tanden en fchubben zyn
z o , als in de vorige, gefchapen. De borft-vinnen hebbei
l ö graadtjesj de buik-vinnen 6 j de rug-vin 38, waar van p gedoornt
en ook
zyn. De aars-vin heeft 'er 2.9, waar van drie met dorenj
illf
t h ! I
«'il I
II iî %
I
il!
H ;
! f !
t
il M •
I m
}Bt_
i|! '
i i i
' I i _
ii M
. i
I [h;
li-i' i
1 :
I :
ît