• T H E S A U R U S .
Num. r. A. A. A. Trunci refedi.
r r r r n iateraliter & deorfum protenfi.
n rV'r^" J / , per fuperficiem Cochleceexpanfa.
U . D . D . Madrepor^e, magn®, parv®, Cochlea; adnata;.
Num. 2. Cochlca, Auris Gigantea didn, quam undiqm obßdet materies coraliim.
I i c c ? o b t ^ n n u m e r a r i h^c cochlea debet, cujus formam haud fatis diftincte internofcgre
A u t Z n ! ^ qua tegKur, n^aten^ coralline, velut coagulate, expanflonem. Nomen iJla ge!
Num. 3. Frutex corner nature^ cujus rnmuli pr^kngi
crußa rubra obteäi Junt.
tenues^ partmique diviß.
s T e c ev?'^ Tn ^ ^ S u b f e n t i c e ejus corner cruda ex rubro utc.nque purpu-
S t a n r / ^ / ^ H n alios dividunt.
c u n t rod h r f r a m u l o r u m , tuberculis, minutisque veluti porulis confpf-
^^ 1; nom h " Of t r e o r um, qua; a crL
fft nm ? r ' fpurias modo hujus generi s fpecies referri queant. Sub lit. A un m
N u m . 4. Keratophyton vulgare, nigrum; ramulis terctibm, in tcnuiafikmmta exmntihm.
I n d ü r O c c i d e t l F b u l - Vi d e n t u r c e r t emu k um inter feconvenire. Accepi ex
N u m . 5. Frutcx Ugnafiis, cm Oflrea qudiam adnata fimf.
L i q u e r e hie poteft quam promifcue obviis quibusvis corporibus Odreorum genus fefe affi^at. Habent
n.™rum Oflrea ,d fib, pra; ceteris quibuscuuque conc l i proprium. Qu/ratio eft, c b ^ a m ab
Auélortbus ,nter an,mal,a and^gyna relata fint. Forte tarnen a veritate haud aberraverit, qui ftatuat,
univerfa. conchyl iorum bivalvium fam.ha. facultatem fefe fine pari multiplicandi inditam effi.^ Oflrea
hu c frutia dilute fufco adnata, haud multum difcrepant ab illis, qua; ftpra ad Num. 3. hujus tabute
habentur: tcnu.ora modo funt atque mtus margaritica. Fruticis ifla fpecies in multis ml ibu repentur
Nuna. I. A.A.A. De afgekapteïlummen.
B. B.B. De andtre rtamcaaen terzyden en nederwaards
gegroeid.
C. C. C. C. C. De fchorsachtige wortel, welke zich over
den Hoorn heefc uitgebreid.
D . D . D . Sterre-fteenen, zoo kleia als groot, op
den Hoorn vaft gegroeid.
Nuin. 2. Reuze-of Zee-Oor fchulp, hyna ciebcd
vict cme koraalachtigeßofe begroeid.
Deze fciiulp, welks rechte gedaante niet wel kan gezien wurden,
door de Koraalachtige Itoffc, welke als by elkander geüremd
o p dc zelve gegroeid is, behoord tot de Eenfchal ige Ichulpen Haar
eigendyke natitn is Rci izen-oor, of ronde Parlamoiirachtige Gaatj
e s fchulp. Van binnen is dezelve (lerkgeparlamoiird, met vecle
fchoone koleuren fpeelende, die zy van buiten afgeOeepen zvnd
e . niede vertoonen. Zy hegt zich met de open zyde vlak tegens
de Klippen en Rotfen, even gelyk de Paielh of Klipklevers Zv
IS ons van de Kaap de Obede Hoop toegezonden.
Niim. 5. Hoornachtige Ilccfter, ivclh Inn^e dmne
cn z/ch ivemig vcrdcelende Takken met ecni^roodc
korß begroeid zyn.
D c Schryvers noemen deze foort Titamkeratophyton Het is een
Huornachiige Heeder, welke met eene roode korft, iets paarsa
c h i i g , omwaiTchen is. Zy fchiet in dunne ronde lange takken
dic zich weder op dezelfde wyze uitbreiden. D^ korrt of Tarier
vertoond zich, vooral aïn liet boven einde der takken, iets knobb
d a c h t i g en als met kleine gaatjes. Onder aan dit ge^vas hebben
•lom. III.
Num. 6.
z i ch eenige fchulpen v'ad: gehegt ; z y behooren onder die foort van
Ü c f t e r s , welke wy gewoontlyk Hanekam noemen , doch zyn een
b a f e r d foort. fciy letter A. vertoond zich een dier fchulpen geoopend,
zy zyn van een afchgrauwe koleur. Het is ons dus van de
Kaap de Goede Hoop toegezonden.
Num. 4. Gemcene Z'ivarte Boornaehtige Hceßer,
'ivelks takken rond enfyn uitloopm.
Ik ben in tw)'ffel, of dit zwarte Heefier gewasje, 't wel k zich
o p eenKeifteengezet heeft , niet eene onvolmaakte en jonge lborc
is van de zelfde, als die wy by Tab. CIV. Num. 2. befchreeven
hebben. ' T fchynd my daar mede over een te koomen, en is my
uit de Weft-indiën toegezonden.
Num. y. Houtachtig Heeßcrtje, vjaar aan zicb
eenige Oeßeis gehegt hebben.
Men ziet hier, hoe onverfchillig zich deze lighaamen of foorten
van Oelbers aan al wat zy ontmoeten vafl hegten. Den Geiler is
deze eigenfchap, boven alle andere fchulpen,eigen , namenilykvan
Zich yall te zetten; en 't is daarom, dat de Schryvers hun onder
die dierlyke wezens gepiaatft hebben, welke't vermogen van bevruchting
in hun zeiven hebben. Maar mogelyk zullen wy niet
verre van de waarheid afzyn, zoo wy dit vermogen aan alle de
T w e e f c h a l i g e Schulpen toefchryven. De foort, welke zich aan
dit Houtachtig en lichtbruin Heefter-gewasje gehegt hebben, is
niet veel verfchillende van de vorige, op deze Tab. by Num. 3.
Z y zyn aileen maar dunner en van binnen pariamoiirachtig. Dit
foort van Heefiers word in verfcheide Zeen aan de klippen gevonden.
D d d Kum. Ö.