I l
3 7 0 R E R U M NATURALIUM
2. Ejusdem generis & hoc exemplum eft perrarum , infolits magnitudinis, muricatum.
Color ejus carule/cens fpadiceis fafciis, juxta duflum fpirarum fefe convolventibus, variegatur. Muricum
feriem tceniola diftingmt alba, inde ad venicem usque cum {piris excurrens.
Num. 3. Aliud ejus generis fpecimen, ad modum panni, quo ad culcitras conficiendas uti folemus,
Jineatum: unde huic familias nomen impofltum eft. Muricibus quoque exornatur, & eximia magnitudine
piduraque venufta prce aliis fefe diftinguit.
Num. 4—- 9 . Ad idem genus hsec etiam referuntur. Admirabili omnia apparatu ex ca;rulco
fafciataTunt: linearum tamen &farciarum numero ac latitudine multum inter fe difcrepanc.
Num. 10. Perquam rara h;ec ef t cochlea Rudolphi dióla, ex fufco variegata, pluribus fafciis, tesfeliatis,
confpicua, quoe fecundum ventris Jongicudinem usque in turbinis Ipiras fe extendunt, ac nonnuliis
falciolis transverlilibus interfecantur.
Num. II 16. PJures alia? ejusdem generis fpecies, pronoe fupinaque, exhibentur, fingularem
in raodum pictoe, quas idee in mu(eo noftro adfervamus.
Num. 17 21. His nomen eft craftls Caftidibus aut Pileolis Polonicis, merenturque attente
conftderan ob elegantes colores, coftas ac fafcias, quibus exornantur.
T A B U L A SEPTUAGES IMA ET TERTIA,
Scäio triceßma fexta.
Num. I 20. En! vaftam atque haud vulgarem fane col ledionem Caffidum, quEB mirabili coo
r u m a c p i a u r a i v a r i e t a t e confpicua?, tuberibus obfitoe, fafciatoe , nomen, uti pleroeque omnes coch-
Jeje, aconformationefuaobtinuerunt. Nonnulli easdem diftindionis caufa Caffides vocant majores,
craifas, late fimbriatas; quia labio patent latiore , utplurimum dilute rubre & valde loevi Earum
q u i d am ore gaudent grifeo, verficolore, flammeis veluti maculis pido, plurimisque rugis introrfum
vergentibus inoequali : aliquibus cofta ori adftat, qua alioe carent. Ceterum non vereor afErmare, vix
unquam completiorem hujus generis colleftionem comparuifle. Utraque autem facie ftftuntur.
Num. 21 2Ó. Vocari confueverunt cochlea faftigiatoe, maculofe. Pleroeque, inftar Mitroe dipapalis
auranti^e, maculis exornat^e funt; at fufcis. Eft autem perpulchra familia, cujus fpecimina
hic utraque facie exhibemus.
Num. 27 & 28. Proprie quidem ad Volutas hsc cochlea pertinet, adeoque ad tabulam X L V
r e f e r n debuillet. Verum quia ferius earn obtinuimus, vifum e f t , iconem ejus huic tabular extra ordinem
in erere, ne quis eamdem m hoc opere defiderare polTet. Vocatur autem Admiralis Indiarum Occidentahum
ob fafcias 11s fimiles, quibus Admirales Orientales fuperbiunt^ quin & ob ornatum fingularem^,
quo le diftinguit. Super albo fundo fafcias gerit ftavas, teiTellatas. Magnitudinis eft eximioe ac
inufitatce
A AN um r 20. qiJid vacui fuperelTet fpa t i i , e t iam fuperaddita e f t h^c c o c h l e a , qua; c ommuni t e r
Altacus temina appellari folet. EJegantiftlme pi6h e f t , tuberibusque & fafdis decorata.
T A B U L A SEPTUAGESIMA ET QUART A.
Sedio tricejima /eptima.
Num. T. Inter cochlcas margariticas h s c quidem maxima e f t , nomenque habet Nodoïie majoris, ob
multa,
00k grooce dikke Kasketten met breede randen, om hunne breede
lip, die meeft hoog rood en zeer glad is j eenige vao hen zyn met
graauwe, gevlekte en gevlamde monden voorzien, die met veel
rimpels naa binnen gaanj eenige hebben dicht by den mond een
rib, die andere miflen: verders is dit een verzameling zoo compleet
als immer van deze hoorns gezien is, wy geven ze van
boven en onder te zien.
Num. 21 2(5. Deze zyn bekend onder de naam van geplekte
Tophoorntjes, de meeften zyn gevlekt als de oranje Pauskroonen,
doch brum van vlekken; het zyn zeer fierlyke hoorntjes en
worden hier van binnen en buiten vertoond.
Num. 27 en 28. Om de Liefhebbers niet te beroven van de
afbeelding van deze hoorns, die onder de Toocen moeften goplaatft
geworden zyn en eigentlyk tot Tabb: X L V behooren, doch ons
daar naa eerft ter hand gekomen, hebben wy hunne aftekening
hier in gevlyt; zy worden Weft-Indifche Admiralen genaamt, om
de gelykheid van hunne banden met de Ooft-Indifche Admiralen
als mede om hunne fierlykheid, ze zyn wit met geelc geblokkeerde
banden, deze is zoo groot als immer gezien is.
Num. 29. Ter plaatsvulling hebben wy ook een hoorn, die
gemeenlyk de wyfjes Krab genaamd word, ingevoegd, om zyne
fxaaye tekening, knobbels en banden.
VIER EN ZEVENTIGSTE TAFEREEL.
De zeven en dertigße fnede.
Nüm. I. Deze lioorn is de grooifte van de Paarlemoermon-
(ieo,
Num. 2. Dit IS mede een raare en ongemeen groote setakte
Beddetyk, hy is uit den blaauwen met bruine banden, die over de
gieren loopen, verfierd, over de takken loopt een witte band tot
de top toe.
Num. 3. Deze is een dito net als de Beddetyk geilreept, waar
van hy zyn naam ontleent, hy is mede getakt, zeer groot en byzonder
fraai van tekening. '
Num. 4 9. Deze zyn alle Beddetyken verwonderlyk fraai
met blaauwe banden geftreept, waar van de een veel breeder en
menigvuldigerftreepen en banden heefc dan de andere.
Num. 10. Djt IS een zeer vreemde Rudolphus Hoorn, bruin
gecouleurd en met verfcheide geruitte banden tot boven over de
gieren, waar over zommige dwarsbanden loopen.
Num. i r—x 6 . Verfcheide foorten van Rudolphus hoorns,
die wy om hunne byzondere tekening in ons Kabinet bewaren,
zoo van onderen als boven te zien.
Num. 17 21 Deze worden dikke Kasketten of Pooifche
Muisjes genaamd, die om hunne fraaye couleuren, ribben en banden
onze aandagt en fpeculatie wel waardig zyn.
DRIE EN ZEVENTIGSTE TAFEREEL.
he zes en dertigße jneäe.
Num. r 20. Zie hier een groote en ongemeene verzameing
van Stormhoeden wonderlyk van couleur en tekening, met
knobbels bezet en gebandeerc, hunne naam liebbenze verkregen,
geiyk meell alle hoorns, naa hunne gedaante, eenigen noemen hen I