i 8 ó K E R U M NATURALIUM
T A B U L A NONAGESIMA ET OCTAVA.
N u m . I. Alga fmrina^ foUis oppofitis^ ad extremitates vcfiaiUs ac peniciliis conßta^
fragmmtö ßtberis, ati condm anatifem, halani vmms marini infidmt^ adnata.
Alga, quam hic exhibemus, caudice conftat piano, foHofb, afîùrgente, cujus medium co/tadifiinguic
tenuis, firma tarnen, ad apicem usque prorenfà. In eodem, qua parte oppofita utrinque folia
lèfè expandunt, tres confpiciuntur veficu cC, cavje picrumque & inanes. Folia ejusdem, accaudex,
rnaterioe l l int , validaque itidem diftinguumur cofta, in coflam caudicis procurrente. Extremum caudicis
in plures fècedit ramulos, veficulis villofifque apicibus confitos. Recentis plantse color eft fâturate
virens aut olivinus. Eamdem, uc,i ex icône liquet, fragmente fuberis adhoerentem, Zandvordo
transmiflàm accepimus , ad cujus litus poft tempeftatem appuis fuerat. Iftbec, & qufe fèquuncur,
ipecies, recentes, tenaci, ftexibili ac glutinofa veluti omnes natura funt , fuperficie glabra & ad taélum
pingui. Suberi prcCterea varia etiam conchylia adnata cernuntur, qua? vulgo apud Belgas a longo collo
nomen habent, Latinis autem Concha; anatiferte audiunt. Vêtus nimirum fabula eft inter homines
naucicos etiamnum vigens, anates inde provenire- quuni animalculum, quod in hac concha habitat,
ramofis ouafi villis, qui fpeciem pennarum aliquo modo referunt, gaudeat: utï in nonnullis ex icône
vjdere eft. Anates, quie iftud ferculum in deliciis habent, una cum pullis fuis, magno numero, ad
ea loca confïuunt, ubi h^e conchas occurrunt, quie quidem longo fuo, velut inteftiniformi, collo fefe
adfigunt quibusvis rebus in marl obviis, aut fluiStuantibus in aquarum fuperficie, aut arboribus, quoe ad
eras quarumdam infularum ramis fuis deor fum inciinatis in mare propendent. Inde olim creditum, in
Scotia anates ad ramos arborum nafci. Praïter id genus concharum, plurimi quoque balanï minores,
o b l o n g i , albicantes, & tubuli vermium hic confpiciuntur. Conchoe hoe anatiferaî ex quinque veluti
valvis, albentibus, compoiir^e funt , hinc una cum balanis ad ciaftèm conchyl iorum multivalvium pertinent.
N u m . 2. Alga marina^ ramis divïfîs^ phnifoliis; veßculis adfoUornm extremitates
acuminatis j comcis.
_ E a d emh ^ e c Algoe fpecies videtur , ac prior fuberis f ragment e infidens. Ejusdem certe naruroe eft:
diffère tarnen eo, quod caudex nequaquam, uti prior, in folia lateralia lêfe expandat, fed in ramos
difparetur uni formes, qui, a;queaccaudex, veficularibus cavulis, inter fe oppofuis, inftru6li funt. In
extremitatibus nonnullorum ramorum tria confpiciuntur corpufcula veficularia, cava & in acumen conv
e r g e n t i a , haud abftmilia fruólui Fiperis dicT:i Hifpanici, utcunque aculeata ac pungentia, intus mucagme
plena, aut & nonnunquam vacua. Planta iftha^c in filiculo ita defixa hoeret, ut eamdem fua
^ d i c e , feu bafi, prorfus contegat. Subtus etiam parvi balani aliquot adnati funt. Ad eras Anglite ac
HolJandioe, tum & in mari Atlantico reperitur.
Num. 5. Alga ?narina, ramis plumnîs^ temiibus, longis ; veficulis obkngis ^filiquarum amulis.
E t hoec e jusdem, ac antécédentes, naturte eft , multisque conftat ramis, longis, planisque, quorum
ACII-T EN NEGENT1GST TAFEREEL.
Niim. I. Zce-fViei'^ met tegen over elkander Jtaande
blaaderen , aan deszeljs uiteinde viet blaasjes en
k^asjis bezets op eenjluk kurk met Langbal-
. zm, Zee-Pokken en Zee-JVormen begroeid.
Het Zee-Wier , hier verbeeld, beftaac ui teen plattebladerige
o p g a ^ d e flam, door welks midden een dunne doch vry flevige
ribbe tot ann den top doorloopt. Op dezelve Ham, altvaar de
blaaden ter wederzydtm recht tegen over elkanderzich uitbreiden,
vertoonen zich dne blaasjes, welke doorgaans hol en ledig zyn. De
blaaden zyn gelykformig aan de natuur der i bm, in 't midden met
eene ftevige ribbe, welke zich met die van de Ham vereenigd.
Aan het uiceinde der lïam verdeeld dit gewas zich in verfcheide
takjes, welke met blaasjes en vezelachtige uiteinden bezctzyn. De
koleuris., verfchzynde, donker groen of olyfkoleurig. Hetzelv
e is ons , gelyk wy 't hier vertoonen, op een fluk Kurk gearoeid,
van Zindvoort toegezonden, alwaar het na een harden ftorm is
koomen aandryven. Die en de vier volgende foor ten, verfch zynd
e , zyn alle van eene taaye, buigfaame en lymachtigenatuur,
g!ad_ en vetachtig in het aanraaken. Op de Kurk zyn noch ver-
IcheicJe fchulpen aange\vanen , welke wy gewoonlyk Langhalzen
noemen , of Eendvogel fchulpen , naa zeeker Bygeloof, dus
genaamd, om dat de Zeelieden voorheen dachten en noch geloov
e n , dat deze Vogels daar uit gebooren wierden. De reeden daar
toe IS d e z e : Het dier, 'c welk de fchulp bewoond, is veel-takkig,
welke zich eenigzins veerachtig vertoonen, gelyk in de nevensgeyoegde
afbeelding aan fommigen te zien is. De Eendvogels, ver-
Jekkerd op dezelve, onthouden zich, oud en jong en veel in geg
e t a l , daar deze fchulpen gevonden worden; zy hechten zich,
mee hunnen langen darmachtigea hals, aan al wat zy in Zee oncexm
o e t e n , 't z y aan dryvende lighaamen of boomen, welke op foramige
Eilanden met hunne takken nederwaards geboogen in zee hangen
: hier van is het oud Bygeloof en het verdichtfel , dat in
Schotland de Eendvogels op de boomen groeyen. By dezelve
fchulpen ziec men noch eene meenigte kleine langwerpige witte
Zee-Pokken en Worm-pypjes. Deze fchplpen der Langhalzen,als
uit vyf witte ftukken beftaande, behooren, met de Zee-pokken,
tot het gellacht der veelfchalige fchulpen.
Niim. 2. Zee-U^icr met verdeelde plat bladerige
takken, hebbende aan hun uiteinde fcherpe
blaasjes, 'wdke fpits toeloopen.
Dit Zee-Wier fchynd van het zelfde geflacht als het voorgaand
e , 'c welk wy, op het fluk-kurk groeycnde, befchreeven hebben.
"1' is van de zelfde.natuur, doch hierin verfchillende : de hoofdf
l am verdeeld zich niet in zy-blaaden, gelyk de vor ige, maar in
gelykformige takken, welke, gelyk.de flam, met blaasaduige holligheden,
tegen over elkander uaande, voorzien zyn. Aan eenige
uiteinden der takken vertoonen zich drie blaasachtige, holle
en fpits toeloopende lighaamen, niet ongelyk aan de Zaad-vrucht,
Spaanfche Peeper genaamd : Zy zyn eenigzins doornachtig of
fcherp in het aanraaken, van binnen met flymerige flolTc gevuld,
of fomtyds ledig. Dit gewas heeft zich op eenekleine Key gehecht j
dezelve is door den wortel o f t voetfliik der plant geheel overdekt,
en onder aan hebben zich ook eenige kleine Zee-Pokjes vaft gezet.
Het vald op de Engeifche en Hollandfche kuften, gelyk. meede in
de y\tlantirchc Zee.
Num. 3. Zee - IFier, in veele dunne lange takken verdeelde
met langujü'pige blaasjes., naaPcuhj^s gelykende.
Deze Zee-plant is alraeede van dezelfde natuur gelyk de vorige.