8Ô R E R U M N A T U R A L I U M
N u m o p . Crepitaculumleproficlaurum, album, minutis maculis,purpureis, confperfumi ad cardines
virefcens.
Num. 10. Aliud dilute rubens, muricibus iatis, vaide protenfis, quos folia Maceris appellant;
quia horum formam utcunque praî fè ferum.
Num. TI. Aliud i|5j3jus, fundo luteo, maculis proceflibusque eleganter rubentibus.
Num. 12. Raroe ,-îflagnitudinis concha ad eas pertinet, quoe a Macerc nomen habent. Id genus
conchEe, & quas fequente tabula exhibebimus, conchoe rupium, RotsdouhJettcn, difta;, faxis tam tenaciter
adhèrent, ut non nifi violenter abftrahi pofTînr. Indeeafedes, qua hxc fux rupi adnata fuit,
etiamnum manifefle difcerni poteft. Albo ceterum eft colore, compluresque ramulos protendit albent
e s , qui, inftar Macens foliorum, denfè coacervati teftam ira obfident accontegunt, ut a foris nihil
ejus fere m conlpeélum veniat. Adnatus quoque cernitur vermiculi tubulus, ejusdem, uti concha,
coloris, '
Num. 13. Elegantiffima lise fimulque rariflima concha bivalvis vix nota eft auc defcripta. Ejus
ramuh, mftar pennarum, ordine digefti utramque teftam obfident. Tefta) ipfà;, proeter fuos ramulos
Ipedatffi, formam majorisamygdalcefatisexadereferunt, at colore funt profunde fufco. Par huic aliud
Ipecimen fruftra in quibusvis dcmum. mufêis quoefiveris.
T A B U L A OCTOGESIMA ET NONA.
Num. I. Concha rupium, claviculis tenuibus, proceffibus maceriformibus ad labia. Teftoe fuper
albonigris punólis, nigroque margine, diftinôïoe funt: paxilli itidem albicant; at ramuli foliacei fature
aurantio nitent colore. Adduftis valvis claüfam exhibemus, at utroque tamen latere confpiciendam.
Num. 2. Simihsalia, tota alba, aliquot fairem pundlis, fufcis, notata, & exftavo relucens.
Num. 3. Aha kitei colons, at paxillis rubris flavisque munica.
. 4 Ejusdem generis fpecimen eximioe magnitudinis, foliatura maceriformi elegantilTime rubenre,
paxillis luteis, longum prorenfis. A latere extat corniculum.
Num. f Crepitacuium leprofi fordide rubellum, inter murices etiam maceris foliola Kerens, cornicuJumque
fiavelcens.
Num. 6. Hrec ad conchas pertinet, quoe a Macere denominantur. Proceffibus longis latisque obl
e l t a , purpureo colore, ac dilute rubro tono, renitet.
Num. 7. Leprofi crepitacuium, fature rubra foliatura, teftainferiore pundis nigricantibus guttata.
Num. 8. Concha rupium proegrandis, alba, proceffibus aliquot foliaceis, quoque albis, exornata.
I\um. 9 Maceris conchula venufta, ramofa, dilute purpura/cens. Alteram ejus teftulam interne
conlpiciendam aamus, qua non inepte auriculam humanam referre dixeris : uti colore etiam non multum
ab ea abludit.
Num. 10. Permagna & valde elegans concha fungiformis, foliis admodum amplis, cinereis, interna
tacie tulca. I\on abfimilis eft ei plantarum marinarum fpeciei, quoe apud curiofos nomine Brafficoe
I ' o m p e j a n E , manna?, venit.
Num. II. Minuta Maceris conchula duplex, cujus foliola grifeo, dilute purpureo, & flavo co-
J o r e a r i a n t u r . r r ?
Num. 12. Elegantiffima rupium concha, fquamofa, coloris dilute grifei, ex purpureo, luteo,
auramio, ahisque colonbus maculata. 0 ' r r 5 »
T A B U L A
van de fchelp is wit met zwarte flippen en rand, de pennen zyn
mede wit; Wy vertoonen dezelven op elkander leggende, nochtans
op alle beide de zyden te zien.
_Num. 2. Een dito in 't geheel wit met eenige weinige bruine
flippen en een geele weêrfchyn.
Num. 3. Eenander geel vangrond met roodeen geelepennen.
Num. 4. Een groote Rotsdoublet met fchoonroode Foelybladen
en lange uitHeekende geele pennen, aan de z y zit een hoorntje.
Num. 5. Een Lazarusklap roet foelybladen vuilrood van couleur
, aan deze zit een geel hoorntje.
Num. 6. Een Foelydoublet lang en breed van takken paars
gecouleurd met lichtroode weêrfchyn.
Num. 7. Een Lazarusklap met hoogroode foelybladen en met
zwarte flippen van onderen.
Num. 8. Een groote witte Rotsdoublet met eenige witte foelybladen
verfierc.
Num. 9. Een aardig getakt Foelydoubletje, licht purper gecouleurd,
wy laten hier de fchulp van binnen zien, die niet vreemd
na een 's menfchen oor gelykt en ook zoodanig omtrent van couleur
is.
Num. ro. Dit is een zeer groote en fraaije Champignon met
zoer breede asverwige bladen, van binnen is hy bruin : deze gelykt
ook zeer veel na de Zee blomkolen, zynde een zeegewaï
ondcT die naam by de liefhebbers bekend.
Num. ir. Een kleine Foelydoublet, welkers bladen graauwlichi
purperen gtx-l zyn.
Num. 12. Een extra fraaije gefchubde Rotsdoublet liclitgraauw
gecouleurd met purpere, geele, oranje en andere vlekken.
NEGENdoubletten,
andere onder de Lazarusklappen flellcn, kleinderdan
de voorgnande, doch hy voldoet die weder door zyn couleur die
fchoon oranje is.
Num 9. Een witte Lazarusklap toegeiloten, met kleine purpere
vlekken , aan de fluiting is hy groen.
Num. 10. Is een lichtroode mee breede uitflekende punten
die men Foelybladen noemt, wyl zy in gedaante daar veel over'
eenkomft mede hebben.
_ Num. I I. I^n ander doch grooter met eene geele grond en
Icnoonroode vlekken en punteii.
_ Num. 12. E-n zeer groote ongemeenc Foely Doublet: deze
fchelpen benevens anderen die wy op de volgende plaat vertoonen
en Rotsdoubletten genaamd worden, groejen zoo vafl aan de rotf
e n , d a t z y 'ermetgewelt moeten afgebroken worden; de plaats
daar deze mede vaflgezcren heeft, is duidelyk te onderkennen. Hy
ïs wic en heefc verfcheide wiae takken, die als Focly bladen digt
op elkander zitten en zoodanig de fchulp bezetien, dat men 'er van
buiten mets van zien kan; hier is mede een wurmkoker ooceirroeii:
van dezelve couleur als de doublet.
Num. 13. Een zeer fraaije en vreemde onbekende doublet,
welkers takjes als vteren in order over de fchelpen heen loopen
hy heeft buiten de veertjes net het fatzoen van een groote Amandel
, doch de couleur is hoog bruin: dit is een zeer zeldzaam Huk.
dat men te vergeefs jn andere cabinetten zou zoeken.
NEGEN EN TAGTIGST] ^ TAFEREEL.
Num I Een Rotsdoublet met fyne pennen en aan de lippen
mei foelybladen: de foelybladen zyn hoog oranje, doch de grïnd
1 ,