90 RE R U M N A T U R A L I U M
üti in prxceJentibus, fingula: officuiis fex conftant multum ramofis, excepto primO. Cauda, in cxtremo
fubrotundo-acuca, ofliculis i8 circiter conllat, quorum inferiora muko (Unc breviora, quam qux m
fuperiore parte härene. Longitudo defcripd eft i unciarum & i) hnearum: latuudo maxima 5 linearum.
m Pifcis hie admodum Angularis, & a nullo hadcnus Authorc defcripcus.
T A B U L A TRIGESIMA.
De cTcnerc Bletmii pifcis, quod nunc fiftcmus, fex nobis cognitx func fpecies, quas noftro in Mufeo
afTervamus. Eft B/m«ii vocabulum Plmio L/^. XXXII, cap. 9 jam uficatum, atque a reliquis Authoribus
Blennus fcribitur: provcnit autem ä voce Grxca ignavus , vel mucolusj quum pilces hi admodum
muco fcateant.
N u m . I . Blemius cafite fubacutoi pma dorfi tot a acfdeata.
Caput & corpus perpendiculariter lata funt: caput fubacutum : venter prominulus: os anguftum : maxilla
inferior fuperiore paulo longior eftj utraque autem labiis prxdita. In capita forammula exigua,
pra!ter nares, hianc. Oculi cute capitis tefti exilem quilibet fupra fe appendiculam monftranc. In utraque
maxilla, palato & faudbus dencicuH dantur. Squamx adeo funt cxigus, ut parum m confpe6tum
veniant Color corporis canus eft vel cineraceus. Linea lateralis fupra vencrem deorfum flexa eft & incurvata'.
Pinna dorfi, ä cervice ad caudam extenfa, aculeis conftat 45. Pinnx peftorales, in extremo
fubrotundr, olliculis i i conftant. Ventrales anterius fit^ ofliculis tantum i gaudem. Am pinna longa
ofnculis 19, quorum duo prima aculeata, reliqua mollia & in apice indivifa func. Cauda exigua,
in extremo fubrotunda, olficulis conftat i ; longioribus. Longitudo defcripd eft unciarum 2. & 5
hnearum.
N u m . Blennius canefcens; oßculis ultimis pinna dorfdis mollihus.
Cum prxcedcnte in plurimis convenitj fed caput paulo obtufius &: craflius eft; Pinnx pe£toralcs &
ventrales, uti in prarcedente, .fe habcnt. Pinna dorfi in initio altior, quam in pnorc, & in exttemo
mollis baud vero tota aculeata, ud in prscedente, ofTibus conftat 3 7 , quorum 31 parum aculeata funt,
reliqua mollia. Ani pinna officulis conftat 2.5 in apice indivifis. Cauda in extreme magis squalls,
quam in prxcedcnte, officulis conftat 14 longioribus. Longitudo defcripd eft t unciarum.
N u m . 3 . Blennius sarins i capite fuhacuto: oßculis ultimis pinna dorfdis mollihus.
Quoad plurima rurfus cum % prioribus convenitj fed officula tria prima pinnx dorfahs reliquis not;
liter longiora funt: quin corpus brevius eft & craffius, quam in fpccie prima. Pinna dorf
h e e f t 6 graadtjes, die zeev getakt zyn, behalven het eerfte. D e
ilaart loopt rondachtig puntig ten einde, en heeft omtrent 18
g r a a a r j c s , waar vaa de onderltc veel korter lyn als die van het
bovengedeelte. De vifth is z onceo cn p linicn lang, ca op
z y n b r c e d l t r linicn. Het iseen zeer byzondcre v i f cb,vaa wiea
ï o t nog toe door geen een fchryver g ewa g is gemaakt.
d e r t i g s t e TAFEREEL.
V a n het gcflacht van éca Blennius o^ Snotvifcb ^ het welkwy
n u zullen vertonen, zyn ons zes foortcn bekend, die w y in ons
K a b i n et bcv^aren. Het woordt Blennim is reeds van Plimus Ub.
XXXlf^ cap. P, gebruikt, en wordt van dc overige Schryvers
Btcnaus gcfchreven. Het komt van bet Griekfche woordt
dat is, oïfnoitig, vermids deze viffchea zeer vol faot zyn.
N u m . I . Bfemius met een puntachtig hoofdt j en
met een rwg-i^m, die geheel gedcornd is.
H e t hoofdt cn ligchaam zyn naar den waterpas breed : het
hoofdt is puntacht igj de buik wat uitpuilcndci de bek naauw.
H e t ondcrlle kakebeen is wat langer als het bovcnf tej maar beid
e hebben lippen. In het hoofdt ziet men kleine gaatjes, behalven
de neusg.iccn. Dc oo^en zyn met het hoofdvel bedekt , en
hebben ieder een klein aanhanglcl boven zich. In beide de kakebenen
, het verhemelte en keelgat zyn kleme tandtics. D c
fchubbcn zyn zo klein, dat men ze weini g zien kan. De vcrw
van het lyf is g r y s , of afchverwig. Dc z^lreep is over den buik
naar ouderen toe gebogen en g e k r omt . D c rruugg--vviini is v a n 'den
connek
tot den ftaart toe uitgeftrekt, en heef t 4 f dorens. De borftvinnen
zyn aan 't einde rondacht ig,en hebben iz g r a adt j e s . D e
buik-vinnen zitten voorwaarts, en hebben maar i graadtjes. D c
lange aars-vin heeft 2p graadtjes, waar van de twee eerftc ged
o o m t , maar de overige zacht en aan de punt ongefpleten zyn.
D e kleine ftaart is a,m het einde rondachtig, en heeit 1 j langer
graadtjes. Deze vüch is i oneen cn f linien lang.
N u m . z . Grysachtige Blermius, liJtem uiterfe
graadtjes njan de rug-'vin zacht zyn.
H y komt met den voorgaanden meerendeels overeen j maar het
h o o f d t is wat (tomper cn dikker. De borft- en buik-viiinen zyn
gefchapcn als die van den voorgaanden. Dc rug-vin is aan ' t beg
i n hoger als in den vorigcn, cn aan 't einde zacht , doch niet
geheel en al gedoornt, als in den voorgaanden , hebbende 57
graadtjes, waar van j t een weinig gedoornt, maar de overige
zacht zyn. Dc aais-vin heeft i j giaadtjcs, die aan dc punt ongefpleten
zyn. Dc Itaart loopt ook gclyker ten einde als in den
v o r i g c n , en heeft 14 langer graadtjes. Deze vifch is t oneen,
lang.
N u m . 5, Gemengelde Blennius, met een puntach~_
tig hoofdt t en de uiterjie graadtjes aan
de Yug'^vm zacht.
H y komt meerendeels met de twee vorice overeen j maar d e j
eerfte graadtjes van de rug-vin zyn merkdyk langer: oofe is het.
l i g c h a am korter en dikker als in de ccrllc foorc, Dc. ro^vi n
TAB XXX
s.
-TV-'.' .
0 ^ V.
rfi