: -
'T^f
%
H
T H E S A U R U S , 7
res, dimidium quivis cubitum circiter longij molles admodum & kxi , imus cnvi, inflar fiftulx Tabac
a r i ï , ucroqiTc tam fuperiore, quam inferiorej extreme largum pollicem lati, ibiqae numerofis prxdici
papillis magnis, mediocribus, & minufculis, forte generationi infcrvicntibus, uti in Cochleis marinis
& terreftribus. Potefl; & animal tubos hos, veluti &achiaj longùm protcndere, ficque prchendere obv
i a , iisque fe adfigere. Scilicet, dum vivit animal, valet id eos rigidos facere pro abitu, iterumque
rebxare^ hinc fu^tu fefe adplicare ubicunque, &c ex nucu denuo abfcedere. Facies hujus Scpix fupcrna
valdè mollis eft, tenui veftita cute, plumbeoqiie colore pi£ta: eademque ratione caput cum oclonis brachiorum
radiis comparatum eft. Subtus color regnat ex dilute ciuereo albicans, ad bines paricer fêfè
diffundens tubos fudorios, &c ad emiftarium, e quo niger fuccus atramentofus profilit, refpirationi forte
parirer dicatum. Fceces exonerantur per exiguum foramen, quod circa partem inferiorem emiflarii ante
difSti grandioris patet. In dorfo Os Seft^e d idum refidet, cui pifcis quali totus circum adcrevit. Servit
id fimul abftcrrendis aliis Pifcibus, Sepix inimicis, utpote quibus obverfi dorfi duricies minus arridet.
Plus tamen adhuc prxfidii priftat nigri fellis five atramenti evomitio. Utrinque ad Litera ventris dorfique
fimbriata ha:ret cutis mollior, pinnas referens, officulis tamen prorfus carens ^ qua: infervire interim
natatui videtur.
Num. 2. Subtus heic confpicua eadem Sepia li'vis eft & ex dilate cinereo albicans. Venter totus,
qua capiti committitur, patulus quafi eft, inftar lacci alutarii, extend, e quo caput, una cum crafta
hftula (ub collo, prominet. Coeterum longus elt venter, fundoque oblongo-rotundo terminatur, minime
pervius a poftica parte, fed undequaque claufus firmiter.
Num. 5 3 4. Sepia junior, fiipina & prona.
Num. 5, 6. Sepia minor, fupra & infra confpicua.
Num. 7, 8. Hina Ovaria, hoc ovulis albicantibus, uvarum xmulis, illud nigris fcctum, jam aspcrgine
foecundatis, bine foetus defa6to continentibus. U'ViS marina vocantur.
Num. 10. hina Sepi£ ojay majus & minus.
T A B U L A C L U A R T A .
N u m . I. Loligmis jpecies maxima.
Ifthoc genus varia fôrtitum eft nomina, variisque conftat fpeciebus, holmm quidam vocant, quia
Cauda in acumen terminatur. Grarcis audits Gallis Calamar &c Araigne de Merj Latinis vcro Loligo
&c Araneus mari?ius : quamvis Aranei omnium vix quidquam habeat; potius autem, quoad caput,
StelU marina accedat. Norunt & hxc Animantia, ope fu6lricium , quas numerofas gerunt, papillarum,
fudu fe undequaque adfigere. Brafilix ad littora ifth^ec Loligo capta eft, Europa ctiam earum
ferax eft circa oras Galliie pr;Efertim & Italia:: noftra tamen, Belgarum, lutora raro, nifl fub impecuofisventis,
marique procellofo, easofferunt; cum Sepias interim valde numerofas ejiciant. Bina exporreda
brachia, five fiftal^E fugentes, Loligini multo, quam Sepia:, funt majora & crafliora, eodemque
loco &: ordine , quo odo radii ftellati, conftituuntur, ad fuperiora capitis nnnirum, concurruntque
cum illis ad circuli ftellati formationem , fubtus plurimis fcatemia fudricibus veluti papillis , tenacium
ope membranarum adligatis , & forte generationi fmiul infervientibus. Ha: quidem in Sepia
atque
den van boven zyn ze wel een grote duim breed, als mede van
oi-ïderen, d:iar zy vol mee grote middeliborcen cn kleine tepelachtige
zuigers voorzien zyn, die hen tot teeldelen dienen, gelyk
de zee- en lundllakken. Ooic kunnen zy de zelve als lange
•armen uitllckcn, om zich daar mede val\: te houden en ergens
aan te zuigen. Levendig zynde kunnen zy die pi czen llyf maken,
om zich overal aan va ft te zuigen, en naar hun eigen welgevallen
zeit-" los te laten. Van boven zyn ze heel zacht, dunhuidigenlootverwig,
als mede het hoofdt, en de acht llerreilralcn,
van onderen licht afch-wit, als mede de twee lange peeze
zuigers, ende buis-pyp, daar zy hunne zwarte inkt of/-/izf/è
Uit fpuitcn, en die hen mede tot dc luchthalingc dient. 'Zy lof-
Ten hunne vuiligheit uit eene kleine opening, die naar beneden
van de grote buis )yp is vaft gehecht. In den rug zit het Os Sepia
als in den vifch vaO: gegroei t , het welk hen mede tot behoudenis
dient tegen andere vinchen,die deze jagen, engeen luft aan
den harden rug hebben, byzonderlyk als zy hunne zwarte gal of
inkt uitfpuiten. Aan wcérzyden langs den buik en rug hebben
xy eene zachte gcvalvelde huidt, gelyk vinnen, doch geen de
minfte gnuen daar in: evenwel dient het hen tot zwemmen.
Num. 2. Van onderen vertoont zich,deze Seeia geheel licht
afch-wit en glad: het gehele lyf of de buik is van^Doven aan 'c
hoofdt open, gelyk een femetlere zak, die uitgefpanuen is, duar
het hoofdt uitlleekt, als mede onder den hals de dikke buisnyp
Verder is de buik lang, en loopt ovaal rond toe: daar is geen
opening van achteren, maar alles is digt gciloten.
Num. 3, 4. Een jonge Sepia, van onderen en van boven.
Num. f , 6. Een kleine Sepia^ van onderen cn van boven.
Num. 7 , 8. Twee eierilokjcs, het eene met witte eiertjes,
als druiven 5 het andere zwarr, die bcfproeit zj-^n, en daar reeds
jongen in zitten, Zeedruiven genocmt.
Num. p, !0. Twee OJa Sepiaium, een groot cn een klein.
V I E R D E TAFEREEL.
Num. I. Een der grootße foort wan LoJigo.
Dit geflacht heeft verfcheide namen,en zy beftaan ook in verfchcide
foorten. Eenigen noemen de zelve Lolum, om dat zy
met den itaart puntig eindigen. Dc Grieken geven haar den naam
van Teut hos-, de Franfchen dien van Kalamar en jiraigne de Mer-,
de Latynen d:en van Loligo en Araneus marinus , dat is Zee-fpin,
daar zy niet wel naar gelyken, maar wel, wat het hoofdt betreut,
naar een zee-ller. Zy kunnen zich overal aan valt hechten
of zuigen door de giote menigte van zuigdoppen, waarmede
zy voorzi-n zyn, Deze is op de kuften van Brazil gevangen;
ook worden zy in Europa op de Franfche en Italiaanfche kullen
in menigte gevonde.u doch zeer lelden aan onze Nederlandfche
ibranden, behalven by zware ftormen en onlluimige zee. Maar
de Sepia of Zeekatten komen daar in menigte aundiyvcn. De
twee lange uitfkckende armen ol zuigpypen van de Loligo zyn
veel groter en djkker dan die van de Sepia. Zy hebben hunne
plaats gelyk met de acht fterre-ilralen, in de zelve Ichikking en
B 4 kn i j g