i
St
R E R U M NATURALIUM T 4 4
albis prxtcrea^ fafcis, flavis & grifcis lineis, txniolis acque maculis circulantur. Labiis csterum gem
i n i s , dentatis, pollet: id, quod pcrraro & minus fretjuencqr occurnt . Clavicula labiorum velua cont
r a d a videcur. • r j'
\ Num. l i & z h Babylonics Turris alia fpecies, fiibcus & fupra confpicua , cujus gyn protundis
p l i c i s , brevibusque dcnticulis inf t rudi , tum late fimbnati funt, atque circa acummatum apicem numerofis
vcluti emiOis ramulis inxquales. Clavicula introrfum recurvata eft. Gyri multivarus colonbus eleganter
piai funt , majoresque prarprimis rtriis vermiculacis diftintSU, minores pundi s exiguis coiifin.
Mum. JO. Sex hx Turricularum (pecies prx reliquis omnibus rariffimx func, qux unquam
occurrunc, fmgularibus fmgulx ornamentis inlhudx, ramofx, dentatx , gibbofx, annulatx, falciats
& guttatx. Verbo: omnes rarilTunis fie venuftiffimis coloribus quam elcgancillime p i d x funt. Num. 15
fiibtus confpicua exhibetur.
Mum. 51 Scrombi hi Tunc rugofi, fafciolis filamentofis per omnes gyros circumfcripti, elcgantiffimisque
coloribus fuperbi. Num. & 34 inferna facie contpiciuncur.
N u m . 57. Quinque heic exhibentur Mitra Papales, minores, in medio luijus Tabul x ftcllam quinq
u e f i d am reprxfentantes, ratione figura; 6: colorum cum fpeciebus majoribus convenientes.
TABULA aUINaU AGESIMA ET SECUNDA.
Seäh décima quinta.
H x c Tabula varias fiftic Concharum fpecies, qux quum, ut Plinius ait, ad Buccinam recurvx fine,
Buccina vocantur. Buccinorum genus latiflime patet, & numerofilTimis conftat fpeciebus, qua admod
um mirificis gaudent formis & figuris, ut oculus humanus ifthxc ex profunde maris, tanquam è tenebris
in lucem protrada , confpiciens obrtupefcat, Omnipotentis Conditoris immenfim poteftatem fefc
per omnia difFundere : quanquam ne millefimus quidem inter Homines hxc cognofcat, aut actentus animadvertac.
N u m . I. Buccinum hoc hifpida pelle totum undequaque veftitum , helvi eft coloris, brevique gaudet
clavicula, arde in iemet contorta, & labio gemino, dentato. Cxterum craffmfcula eft ejus telh, coftis
transverfis circulata, profundeque lirata. Gyri ejus alio quodam vinculo, juxta longitudinem à maximis
a d minlmos usque gyros expor redo, quafi inter fe colhgantur , &c ad extremum acuminatum adeo attenuancur,
ut pr x tenuitate tantum non inconfpicui évadant.
- Num. i. Idem fupinum. Omnia Buccina, quando primum c mari protrahuntur, cute quadam
o b d u d a funt.
N u m . 3. Buccinum hoc, priori compar, inveftiente fua cute orbatum, ventre gaudet penitus aU
b i c a n t e , maculis ex Aurantio luteis ad latera arq^ue ad fafcix transverfalis fpiram alteram exornatur.
C o f t x heic omnes in ambitu vcluti nodofx func, profunde gyratx, atque ad latera labii exterioris eleganter
expanfx.
Num. 4.
maken, en lange op en néér lopende bruine ftrcpen, met witte,
bruine, gele en gryze fync banden, plekken en (trepen omringt.
Zy hebben dubbeld getande lippen, dat heel raar en feldzaam is,
welkers fluiting als toegetrokken fchynt.
• Num. en ij. Een andere foort van Babylonifche Toren,
van boven en onderen verbeeld, met diep geplooide en kort getande
gieren, die als breed gefoomt , en over 't puntige topeindc
vol takken zyn. De üuiting is naar binnenwaarts krom gebogen
} de gieren zyn met velerhande kouleuren fierlyk over de
grootfte met wormachtige ftreepjes, en de overige klein geftip»
pelc.
Num. 14"^—}o. Deze zes foorten van Torentjes zyn boven
alle andere van de feldzaamfte , die men ooit ziet , ieder met byzondere
ficraden, van maakfel, getakt , getand, gebult, geringt,
,gcband cn geftippelc;alle op het fraaift getekent mee de vreemdfte
en fchoonfte kouleuren. Die van Num. i f wordt van onde-
• 3Ö. D it zyn Strombujfen 0 fgeri m pelde Bandh orens,
TWEE EN VYFTIGSTE TAFEREEL. ,
J)e wyftienàe fnede.
ren vertoont.
Num. 31 —
roet draadaacc htige bandtjes over alle de gieren omf l inge r t , en met
de fchoonfte kouleuren verfiert,waar v a n N um. j i e n 54 van onderen
worden veibeeld.
Num. 37 Zyn vyf kleine Pauiïclyke kronen, die in deze plaat
- "yfhoekige ftcr in 't midden verbeelden, en van gedaante cn
een v
kleuren en met de : £g rot e foort '
overeenkomen.
een groot geflacht, dat uit ongemeen vele foorten beilaat, en in
zeer wonderlyke figuren cn gedaanten van fchepfelcn, die uit het
verborgene, als uit de diepte der zeen, het menfchelyke oog
moet verbazen, hoe groot des almogenden Scheppers uitgeflircktheic
in alles is, daar de duizendfte mcnfch naauwlyks van weet,
of acht op flaat.
Num. I. Deze kinkhoorn is met een ruighaairigehuidtgeheel
bekleed, muis-vaal van kouleur, met een korte fluicing, die
naauw aan malkander gcvocgt is,met dubbelde lippen en tanden.
Verder is die hoorn dikfchalig, met dwarsribben omringt, cn
diep gevoornt. De gieren worden met een andere b.-indc, die op
cn neder loopt,als vaft gehecht , van dc grootile tot de kleinfte,
die aan 't punteinde naauwlyks gezien worden.
Num. 1. De zelve van onderen. Aile zeehorens zyn met een
huidt overtrokken, a!s ze ccrft uit zee komen.
Num. Dit horentje is de wcörga van' t cerftcjdaardehuidt
van afgefchilt, en over 't lyf heel wit, met oranjc-Eclc plekken
aan dc zyden, als mede op dc twede gier van dc d\varsbandt
verliert is. De ribben van deze zyn alle rondom als geknoopt cn
diep gegiert , cn aan dc zydcn van dc buitenlip fraai uitgebreid.
Num. 4.
:' 1. I IÉ
'1; i
I i'Vf?" ' u