5 2
r e r u - m n a t u r a l i u m
c i . l o lonaior eft. In capita al iquot, prater n i rcs, foraminuU « i g u a patent. Oculi exigui, fubrotun:
I cute ? p t ommunî t c a>,^r ide futea gaudent. Aperture branchurum anguftx funr Unu. ord
o den m ? i n utranue max,11a , turn in palato anterms & ad fances dcnt.cnb obfervantur . Squatn^ p=re
x i l s Z t & parum^ c o n f p i c u x . Color L r p o r . s varius e l l , vel obfcare canas : a d bafin vcro pinn^ dor-
S i s n a ^ .^.fatisampL, fubrotund^ , pulchrar, nigrx, orculo albo cmaar, xqmd,ftantes fere a
« p i t r a d caudam usque^disponuntur. Pinna dorf. ad .pfam caudam extenfa, e.qne c o n f g u a , h um. h s &
a - q u a l i s , aJei sconf tat 7 « vel 7 8 o u d a m verlus flexis, cute crafla, (upra q u a m paulum prom
i n l n , c l . j u n a . s = undo dorfum totum ferratum apparet. Pinnx peftorales exigua. ofljcul.s . z vel • 5
c Z X quorum media in apVce b.furca funt. P.nnce ventrale, admodum ex.gua:, f.br mutuo valde
v i c m ^ , oSculistanmm duobus conlbnt, quorum extenus breve, aculeatum & craflmfculum e f t , fec
u n d u , ; vero mol l e & adeo ex.le, ut parum in c onfpc aum ven.at. Am p.nna longa ad ,pfam cau-
L m extenfa, officulis 4 . vel conftac, quorum . prima aculeata funt rel,qua molUa. Cauda e.,-
g u a in extrcmo cfficul.s'conftat z o , quo rum'medi a in apice ramoCa
t u r n 5 & linearum i . Latitudo maxima ad medium ventr.s 7 vel 8 luiearum.
Q u i fequitur pifcis, iterum ad peculiare gem
n e , quod ab Authoribus aliis ipli datum eft.
v i d e t u r referendus : eum tarnen defcribam eo fub nomi-
Num. 7. Exocati tertium genm Bellomo. Gefner. fag. 16 Dracunculus
RoMr. nk X , cap. 12, pag. 304. Jldrirjaml. L,b II, cap. 5 1 , pag. 262.
WillougU. pag. 136. lU;. pag. 79. Dracunculus aranei Ipecies
Gffnerifol. 43. k edit. Germanica.
C a p u t ma gnum, latum , planum prasprimis inferne eft.
f e d parum plagioplateo eft. Anus capiti
C o r p u s ambitu non penitus fubrotundo,'
l u a m Cauda;, vicinior. Os feu riftus fatis amp l u m hiat.
M a x r U r f u p e n S ' m f e r i o ' r e m u l t o l o n g i o r e f t . ' Roftrum qualï duplex apparet ob membranam ejus inferne
l i b e r a m . Wares dupUces funt. Oculi magni, ovales, fibi admodum vicmi m fuprema capitis parte
f i t i , cute communi tcai, iride gaudent argentei colotis. Foramina duo fubrotunda m occipite loco
a p e r t u r a r u m branchiarum. hiantf lamina operculorum media m tres aculeos breves & craftos defm,^
D e n t i c u l i m roaxillis & ad fauces horrent. Squama: nulla: adfunt , fed cutis glabra eft m toto corpore &:
f p l e n d c f c e n s . Color corporis ex albo flavicans maculis al iquot lucidioribus ad latera ^ ^mg u i t u r Macul
a autem ilia trigona , purpurafcens, quam f ummo in vertice fupra oculos fe obfervaf f e fcnb. t N o b Wdl
o u g h b y , in noftro deeft. Linea lateralis reaa fere ad caudam defcend^. Pinna dorfi prima officulis
c o n f t a t 4 fimplicibus, mollibus, quorum primum altiffimum eft & in fctam quafi longiffiniam produd
l u m , 5 vel 4 fere unc.as in adultis longum , reliqua vero ordine funt breviora. Altera dorfi pinna off
i c u l i s conftat . 0 admodum diftinais, & membrana lucida conjunai s . Pinnx peaorales, longius a roftro
het hoofde ziet men cenige kleine graadtjes open, behalvcn de
neusgaten. De kleine roodachtige oogen zyn roet het gemene
hoofdvel bcdekc, en hebben een geel oog-fterretje. Dc openingen
der kieuwen zyn naauw. In beide de kakebenen ftaat een
17 tanden, en voor aan het verhemelte en keelgat zyn ook kleine
tandtjes. Dc fchubben zyn zeer klein en weinig te zien. De
vcrw van 'i ligchaam is gemengeld, of donker grys > maar aan den
voet van de rug-vin zyn iz vry grote , rondachtige , fraaie ,
zwaite vlakken, van het hoofdt af tot aan den ftaarc toe, geplaatft,
de welke met een witte kring omfchreven zyn, en fchier
even wyd van mitlkander ftaan. De rug-vin looüt en raakt tot
aan den Haart toe, is laag, en overal gelyk, beitaande uit yö of
7S dorens, die naar den llaart toe gekeert, en door een dik vel,
wnai- over zy een weinig uitfteken, vereenigt zyn j weshalven
het fchync, als of de gehele rug getand was. De kleine borftvinnen
hebben i z of r^ graadtjes, waar van de middelfle aan de
punt in twcën gegafFelt zyn. De zeer kleine buik-vinnen ftaan
digt by elkander, en hebben maar i graadtjes, waar van het uiterfte
kort, gedoornt en dikachtig is, en het twede zacht , en zo
klein, dat men het weinig zien kan. De lange aars-vin loopt
tot aan den ftaart toe, en heeft 41 of 41 graadtjes, waar van de
z eerfte gedoornt, en de overige zacht zyn. De ftaart is klem
aan 't einde, en heeft zo graadtjes, waar van de middellte aan de
punt getakt zyn. Deze vifch is f oneen en z linicn lang:_ zync
grootlte breedte over het midden des buiks is van 7 of 8 linien.
D e volgende vifch f c h p t wederom tot een byzonder geflacht
te moeten gebragt worden : doch wy zullen Uen zeiven onder
dien naam befchryven, de welke hem van andere fchryvers ge-
;vcn is.
Num. 7. 'Oevk gepacht ^an Exocceti, hjf Bello"
•niusi njoïgens Gefnerus j f . i C , D r a akske n 'van RondeUtiiis
L. Xy c. i z , p. ^o^j en 'van Aïdroqjandus
L.n,c. Willoughhy fag,
1 3 6 . Kaj. f. -79' Draaksken, foorc van
S p i n n e k o p , volgens Gefner. p. 4 ; , h,
in de Hoogduitfche druk.
D e kop is g root , breed, en plat, byzonder van onderen. Het
l y f is in zynen omtrek niet geheel rondachtig, maar een weinig
dwars-plat. De aars is naüer aan het hoofdt als aan den ftaart.
D c bek gaapt vry wyd. Het bovenfte kakebeen is veel langer
als het onderfte. Dc fnuit fchynt fchier dubbeld te zyn , om dat
zyne huidc van onderen los is. De neusgaten zyn dubbeld. Dc
grote, eironde, ongen ftaan boven op het hoofdt, digt by een
ander, zynde bekleed met het gemene vel, en hebbende een zilververwig
oogftcrretje. In het achcerhoofdt zyn twee rondachtige
openingen in plaats van de kieuwen-openmgen. Het middclfte
kieuwendekfcls-blaadtje eindigt met ^ korte cn dikke dorens.
In de kakebenen en het keelgat zitten kleine tandtjes.
Daar zyn nergens fchubben j maar het vel is over 't gehele lyf
en glinfterend. De vcrw van het ligchaam is uit den witten
geelachtig, met cenige lichter vlakken ter zyden getekent:
doch die paarsachtige, driekantige vlak, die de Hr. Willough-
' • ' een OP het hoofdt aangemerkt te hebben,
by fchryft'bovcnde'oogen op hct'hoofdt aangemerkt te hebben,
vinJcn wy in dezen niet. De zyftrcep daalt ichier :hier reac regc uit uit naar
naar
den ftaart af. De eerfte rug-vin heeft 4 enkelde, zachte, graadt
j e s , waar van het eerfte het hoogfte is, zich als tot een zeer lang
e borftel uiift:rekkende, j of 4 oneen omtrent lang in volwalTcne:
dz overige zyn by vervolg korter. De twede rug-vin hecfc
10 graadtjes, die zeer wel te onderfcheiden, en meteen helder
vlies aan ccn gelicchc zyn. De borft:-vinncn zyn verder van dc
fnuit
ï ü.l'l
: r-
! Ill