i o 8 d R E R U M NATURALIUM
hhTbVk M i ]uds reaa linea in pupillam tendentes Unde patet non modo ad latera, fed &
refta deorfum h^ b^ vifionem exercen pofle. j j
Fig. G. lineas ducit capitis in verticem reclinati, quo clarius appareat pofitio oculorum ad deorfum
videndum aptata.
a. Riaus.
hh. Oculi cum iride fua ad latera prominentes.
Altera ifurufpiTds particula, curioforum attentione digna, ell tubus ille pone anum retrorfum
protenTs, qui loco p i L ani qua Anableps Mufei Gronoviani gaudet. Utrum is pro mern-
C vi H a^rovagL uterina, haberi debeat, dubium eft: neque en.m «b mteranea per diuturn^
afTervationem corrupta determinare fexum huius animalis licuit. An potius aculei loco eft, quo fefe
I S aut pr^dL faam capiat pifcis ? Anatcme hujusmodi quid fubmnuere ^'ldetu^ Ln! qu«
f a t a d ^k^one nlvi . Integumento externo juxta longitudinem diffedo tubus deteptur cartilagineus
conic""^^ ^"jus bafi aliquousque adjacent molecuk^ irreguläres, bullulis fimiles, lutea materie,
I t n o ^ diïUntii: pari ratiine, i c in Fucis & Vefpis circa aculeum obfervare eft. _ Quodfi porra
& tubus ifte cartilagineus aperiatur, fubeft alius quidam tubulus, ex annuhs cart.lagmeis juxta fe mutuo
Dofitis ac colligatis, fabrica fere fimili, ac in antennis nonnullorum infeaorum, conltans. intee
r ' l i e tubulus i^n apicem bifidum exit, ac juxta fe habet omculum .quahs l o n g . u ^ utcu^
«rtilagineum, acuminatum, quod fere dixerim, interventu mollis canaiculi, m radicem tubuli accumbeiis
inf^ri. ld afTeverarl aufim, nullum ejus cum inteftmo reflo "
' r o aut recente plura forte rxcurato fcrutinio detegi pofTent, ex quibus declarare ufum iftius membriliceret.
Addam ^ere expreffas, quasvidi, partes, ut lucem verbis aöundam.
• Fig. I. Tubus integer, una cum ofiTiculis fuis externis a.
Fig. II Idem apertus,
a. Inteftinum rectum.
hhb. Jntegumentum externum.
cc. Tubus interior.
dl Mafluls accumbentes, quafi bulluk materie lutea repletas.
Fio: III. Tubus interior apertus. . .. r
flfl. Duo articdi come® velut nature, inter fe congruentes, qui extremum tubi faciunt.
b. OiTiculum acuminatum, flexile, aculei gemulum.
cc. Tubulus intimus, duobus articulis cartilagineis terminatus.
dd. Bini articuli modo memorati. .
hbbhbh. De lichtfbaalen lynrecht m den oogappel fchietende,
waar uit blykt, dat het gezichc gewend kan worden,
niet alleen terzyde, maar ook lynrecht naa beneden,
h» h*
G. Vertoond het hoofd op zynen kruin leggende, en geeft door
de getrokkene linien noch klaarder te kennen, dat de Itellmg vaa
de oogen zeer wel gefchikt is, om naa beneden te kyken.
a. De gapende bek. ^ ^ _
bb. De oogen met hunnen oogftar fris ter zyden uulteekende.
cfcc. Dekuwen. .. • j j
Het andere gedeelte van deze vis, het welk de oplettendheid der
nieuwsgierigen wel verdiend, is die buis, welke aller naaftden
aars achterwaards uitfleekt, en als de plaatze bekleed van den aarsvin,
die zich in den vis van den Heer Gronovius zonder eenige
buis vertoond. Het is twyffelachtig, of die buis voor het mannelyk
iid of voor de fcheede van de lyfmoeder moet gehouden worden:
want vermits het ingewand, by den aars leggende, door de
langduurige bewaaring bedorven is, heeft men de kunne van dic
dier niet konnen bepaalen. Of zou het mifTchien voor een angel
verfb-ekken, waarmede de vis zich verweerd ofzyn aas vangt?de
ontleeding fchynd dit eenigzints te kennen te geven. Zie hjer dan
'teeenik by dit onderzoek aangeteekend heb. Als het buitenfte bekleedzel
naadeiengtedoorfneeden is, ontdekt men een kraak beenachtige
buis, kegelrond toeloopende, aan wiens voet zich verloonen
eenige ongelykvormige brokjes, gelyk als blaasjes, die door
«ene zoort van lymachtigeftoffe opgevultzyn: op dezelve wyze
als men in hommels en wefpen omtrend den angel gewaar word.
By aldien men nu wyders die kraak-beenigè bms oopend, zoo lege
daar binnen nog een ander buisje, beflaande uit kraakbeenachtige
kringetjes, alleTnaaft elkander geplaatfl en vaft gehecht, byna van
Iiet lelfde maakzel als in de fprleten van fommige Infeften. D^
binnenfte buisje eindigd in een gePpleeten punt, en heeft allernaaft
zich een beentje van even gelyke lengte, ook eenigzints kraakbeenachtig,
en fcherp, het welk ik haaft zou zeggen dat doof
tuflènkomll van een weekadertje met de wortel van hetnaaft aanleggend
buisje «meenfchap heeft. Dit durf ik verzekeren dat
het zelve met den Endeldarm in het geheel geen gemeenfchap heeft.
3e of verfche vis Jtonde m In een levende meenn raogrealoygke ldyo or ee- n n-a-uw
keurige navorfching meer ontdekken, ter bepaahnge van het waa
re gebruik van dit deel. Maar om eenig hcht aan myn? woorden
te geven , zal ik de deelen, die ik gezien heb, in het kooper gefneeden
voor oogen ftellen.
I. De geheele buis te gelyk met zyne uitwendige graatjes a.
II. Dezelve geopend.
a. Den Endeldarm.
bbb. Het buitenfte bekleedzel.
fc. De binnenfte buis. ,
dd. De naaftaanleggende klierachtige klompjes , even all
blaasjes met een lichtgeele ftof opgevult.
III. De binnenfte buis geopend. • ,
aa. Twee leedjes van een hoornachtige natuur, dieinel-
" kander fluiten en het uiterfte van de buis uitmaaken.
b. Een fcherp buigzaam beentje gelyk aan een angel.
c c . Het binnenfte bui s j e eindigende met twee kraaitbeenig®
leedjes. , ,
dd. De twee even genoemde leedjei. Uit
iiii:
'H i