T H E S A U R U S . 3
intus minutis dentibus armatum, quo fuum trahere alimentum videtur Animal. C;Etcrum aliud prseterea
foramen nuspiam datur confpicere. Credibile eft, id, Cochlearum inftar, ope corrug3ta.> cutis inx
prorepere.
A d Num. IG, II & I i très cxhihcntm Holothuriorum, Cive MentuIarum marinavum fy^dcs, fingularis
quarlibet formx. Qua: Num. lo reprx'fencatur, Epipetrum audit, anticâ parte veram membri virilis figuram
gerens, dum fupcriora verfus fenfim imminuta craffitie in finem adtenuatum terminatur.
Q ü x ilib Num. n cil, Piftillum floris quafi refert : fupcrna: enini parti analogum pcdoli, pcrian-^
thii, adha;ret. Huic & fimilis cfl, quam Num. 12. indicat, fpecies, longior ramcn, & bis evoluta.
Binar ha: poftcriores admodum tenera: funt, cautillimeque contrectari debent : crufta tenuis, albicans^
calcaria, cas obducit extusj intus vero omnes, fiftularum inftar, cava: funt.
Num. 13, 14, 15 &c 16 Tethyarum quatuor iiionftrantur fpecies. Has Teîheas vocavit Plinius :
alii gcnus hoc ad Paîellas malunt referre; quia fuperna tantum parte tegmen gerunt, &c fu£tu fcopulis
ahisque Plantis marinis fe adfigunt. Verum demonltrari (Iinè haud poteft, quod ad Conchyliorum claf^
fem pertineant. Unde peculiare potius genus videntur conflituere.
Explicatio Tabulai primx.
Num. I mon(\:ric Fimgum, pileoJo lato orbicular/y canàicanîem ^ marinum, qui fupcrna parte veram
vulvoe mulicbris formam gerit: fubtus feni porripntur tubuli quafi trahentes, auc radicub, quibus ad
f i x a , Plantas marinas, majoresque conchas viduas, fefe defîgit. Holothuni aut Flamma: marine fpcd
em ene credidcrmi : matcrie emm conftat transparente, geLitinofà, digitis facile comminuenda, illius
inftarglutinis, quod Afellorum intra cranium reperitur ^ nifi quod involucro tenui membranaceo concineatur.
Num. i. Huic alia penitus eft forma^ fuperna enim faciès, inftar pulvinaris turgiduli, in fornicem
quafi extuberat, cujus omncm ambitum denticuli crenati, quafi totidem fimbriGe, ftipant : inferna fuperficies
concava eft craftumque promit truncum, c cujus medio decern prodeunt radices, Cochleis tcrreftribus
non abfimdesi ex infima autem trunci parte odo porriguntur ahi, deorfum penduli, veluti pedes
quibus fe firmat Ammans. Recentiffimè è mari protrada ha:c fpecies fulgentem repercutit tonum, colores
Iridis imitantcm.
Num. 3, Hujus iterum fuperna faciès Vuham, at alia tamen fub forma, reprxfentat. Flammis
pmgitur croceis. Cxtera prioribus adfimilatur.
Num. 4. Huic eadem eft, ac Num. 2, figura, nifi quod ejus faciès fuperior compreflTa fit & plan
a , ex cmereo grifeo m ftellulas quafi undulata. Neque radices hic è trunco tmiffx adparent: fed forma
faltem planiori fungo decerpto fimilis. '
Num. 5. Heic icerum rotundo-convexa fuperficies fimbriis ftipatur longùm pendulis, ex dilute rubro,
flammarum m formam, pidis, fupra latis, deorfum acuminatis,radiorum,quos micantes M i x ejaculantur,
a^mulis, truncum breviorem, cmift'asque indefiftulas, abfcondentibus.
Num. Ejusdem, ac prior, indolis hic eft Fungus, fed multo minor , flammis itidem fubfufcis
ornatus, c transparente conflatus gelatina, radiisque acuminatis, quafi flammantibus, confpicuus.
Num. 7. Hic itidem ad eandem pertinet fpeciem ; ac minor denuo, fugentibus caret radiculis,
öftrere
trekt. De zelve te nis verkeerd, met kleine tandcjes nnar binnen.
Verder vinden \vy geen opening, en het kruipc selvk een
llak op zyne gerimpelde huidt voort.
By Num. 10, 11 en iz vertonen wy drie foorten van Holotburiuws^
o?Mentula marine^ ieder van eene byzondcre gedaant
e , waar van die van Num 10 den naam van Epipetrnm draaer,
die vooraan de natuurlyke gedaante van een membrum virile heeft
n a ^ b o v e n van zyne dikte verliert, en fmaller ten einde loopt
ü i e van Num. 11 vertoont een Piflillum of flampertie van een
bloem, om dat 'er aan 't boveneindt een fteel-endt vart z i t , nevens
een bloemlniisje, als mede die van Num. >2, die Imcer is
cn tu'cemalcn uitlchiet. Deze twee laairte zyn heel teer om te
behandelen,meteenwitte kalkachtige korrtigheit zeer dun overt
r d t k e n j van binnen zyn zc alle hol , gelyk een pypie
By Num. i^, .4, cn .6 vertonen wy driec/elhande foort
v a n ^ / V , djc van PI,mus Tdhea genoemt worden. Anderen
willen dit gellaeht vermenden met ^cPatclU, om dat zy maar
alleen met een bovendekfelScdekt zyn,en zich aan rotfen en nndere
zeegewaOen valt zuigenjmaar dit kan niet beweert worden
nadem^jal het een gellaeht op zich zelf is, en niet onder de Concoyiien
benoort.
Verklaring van 't eerfte Tafereel.
Num. I vertoont een Champignon , zynde een laag fponsachtig
gewas, zee-paddelloel of Duivelsbroodt ecnaaSt het
w e l k eene nariiurly ce vulva van boven verbeeldt! van onderen
heeic het zes zu.gers, als wortels, waar mede zy zich aan zeegewaflen,
zeerotfen, .en grot e dode fchelpen vaft hechten of zuigen.
Het is eene foort van zeekwal , of zeevlam, doorfchynend
en hl l ig, dat men tuOchen twee vingers kan verdrukken, gelyk
het lil, dat in de hooiden van Kabeljauw gevonden wordt maar
met een dun vlies overkleed.
Num. 2. Deze is van eene andere gedaante, van boven heel
rond ge w u i f t , als een verheven kulFcn, en rondom met uitffekurvene
randen,gelyk franj e s , b e z e t j van onderen hol,met een dikken
(lam, daar tien of twaalf wortels uit het midden vooi tfpruiten,
in gedaante van aardflakjes, en onderaan den rtam acht nederwaarts
hangende, als poten, om zich daar mede valt re hechten
of te zuigen. Deze eerrt uit zee komende hebben een weérfchynenden
glans, van verwe gelyk de regenboog.
Num. 3 verbeeldt weder een vuluo^ van boven in eene andere
fedaante, mei fa<Fraan-ge]e vlammen getckent, en verder mee
c voorgaande overeenkomftig.
Num. 4 is van gedaante als die van Num.2,behalven dat deze
van boven nedcrgedrukt en plat is, met eene afch-bruine koleur
llarswyze gevlamt. Hier vindt men geen iiamwortels aan,maar
z y vertoont een platachtige paddt-ftoei, die afgebroken is.
Num. f verbeeldt zich weder verheven rond,met lang nederhangende
franjes, met licht-i'ode vlammen, van boven breed en
naar beneden jjuncig, gelyk de rtarren hunne rtralen uitfchietcn,
die de korte rtam en zuigers overdekken.
Num. ö. Een van den zeiven aardt, maar veel kleiner, mede
met bruinachtige vlammen gefiert, uit een lillig doorfchynende
k w a l , met puntige rtralen, als vlammen verbeeldende.
Num. 7. Een diergelyke foort, maar kleiner, zonder zuigers,
gelykende naar een oefter, van boven verheven, me: ron-
A i de