T H E S A U R U S .
N u m . 5. Oflracion quadrangulus; nigrefcens i tuherculis minimis ^
maculis alhis varius.
6 x
Dorfo ed: Lito, non gibbofb; ventre pauIo, quam dorfum, latiöre. Supercilia minime elata füHr;
Os exiguum dcntes montrât X in maxilla inferiore, VII circicer in fuperiore^ qui crocci func coloris.
Squamx hexagona: per totum corpus tuberculis minimis afperx , albisque maculis plurimis varia: cei'-
nuncur : creberrima: tamen Sc minima: func macula: dorfales. Finnas pedtorales fingulas oflîcula X j dor-
(alem , & ani pinnam itidem X conftituunc olTicula. Longitudo circicer IV elt unicarum, laticudo
maxima unius uncix ôc V circiter linearum. Per latera ftria: rhomboidales & trianguia; regnant.
N u m . 6. Oßracion triangulus i tuheradis exiguis, innumcris, afpen aculeii
carens.
Lißero in append, ad Ichthyol. Will p. xo, Sc Rajo p. 4 5 , mm. Pißis înangularis, ex toto coYn:lu}
carms, audit.
N u m . 7. Oßracion triangulatus, totus maculofm ^ tuberculofus, aculeis duo"
bus in imo ventre.
Pifcis fuediocm j triangularis j ad imum wentrent ^ frope caudam, tantum cornutus y ex toto maculis aqualihus,
fahri^ffis, denfè inßgnitusy Ußeri in. Append. adWillugh. p. 2.0, Sc Käß p. 44, n. j .
N u m . 8. Ofl racion quadrangulus, aculeis duobus in capite totidem in imo ventre,
Henrico Ruyßchio Tab. I X , fig. V I Î I , p. i j , Pifciculus hic idiomate Belgico V Zeehatje cluit.
N u m . 9. Oßracion anterius quadrangulus, fed dorfo acuto, gihbojo;
in capite, Çf totidem in centre.
Pifcis efl exiguus, anterius ad caput quadrangulus, ad partem veto pofteriorem, pone
gulari figurx magis accedit; fiquidem dorfum in carinam altam, gibbofam, acutam, <
oculos, trianextumefcat,
6c
Tic cum lateribus unicum quafi latus duntaxat conftituat. Venter"latus eft: os exiguum, multisque
prarduum denticulis. OcuU rotundi Iride argentei colons pollent. Figure trigona: & rhomboidales in
dorfo, capite, & lateribus regnant. Color obfcure canus eft, quafi lutefcens, nullis maculis varius.
Pedorales pinna: XII fingula: ollicula gerunt; in dorfi & ani pinna X duntaxat numerantur. Aculei
quatuor, magnij duo in capite, &: totidem in imo ventre, retrorfum protenduntur,
Num. 10.;
N u m . 5. Vterhanfe Schulpnsifch , zwartachtig,
met zeer kleine bultjes en 'witte ^vlakken.
De rug is bvceJ, en niet gebult 5 de buik een weinig breder
als de rug. De wynbraauwcn der oogen zyn niet verheven. De
kleine bek heeft in het onderlle kakebeen tien, en in het bovenile
omtrent zeven tanden, die fafFraankolcurig zyn. Het gehele
ligchaam is-bedekt met zeshoekige Ichubben, die overal met
zeer kleine bultjes en vrle witte vlakken befproeit zyn. Doch
de rug-vlakken "zyn mcnigvuldiger en kleiner. De borll-vinnen
hebben elk 10 graadtjes} de rug- en buik-vin ieder ook zo veel.
D e lengte van den vilcii is omtrent vier oneen, en de grootfte
breedte haalt byna een once en vyf linicn. Aan de zyden ziet
men ruitachtige en driehoekige Itrepcn.
N u m . 6. Driekantige Schulpvißch y met ontallyh
lileiyie bultjes, :zonder dorens.
Lißer ^ in zyn Jppend. ad Ichthyol. Will. p. zo, en Rajus,
Num.p, geven aan dezen vifch den naam vaii driekante
vifcb, die geheel zonder horens is.
N u m . 7. Vriehantige Schulpuifch y die cveral met
klakken en bultjes is, en tuee dorens onder aan
den buik heeft.
Van Lißer, in zyn Jppend. ad JVill.p. 20, en van Rapis.^ pag.
44, Nim. 7, wordt hy gcnoemt middelmatige y driekante vifch y die
^m. III,
onder aan den huik, omtrent den ftaart, m.'iar horens heeft, en overal
wet gelyke rosachtige vlakken digt ver fier t is.
N u m . 8. Vierkante Schulpnjifch y met tiuee doren}
aan het hoofdty en t'wee onder aan den buik.
Volgens Hend. Ruyfcb, Tafereel IX, fig. Fltl, p. 17, wordc
dit viCchje van de Hollanders het Zeekatje genaamt.
N u m . Schulp-vifchy die 'van 'voren vierkant is,
maar puntig en gebult wan rug, met t-ioee dorens
aan het hoofdt y e7i fwee aan den huik.
De vifch is klein, en voor aan het hoofdt vierkantig, raaar
naar achteren omtrent de oogen meer naar een driehoek trekkende,
vermids de rug zo fcherp gebult is, dat hy aan weêrkanten
met de zyden fchier maar eene vlakte uitmaakt. De buik is
breed. De kleine bek heeft veel tandtjes. De ronde oogen hebben
een zilververwig oogfterretje. Op den rug, het hoofdt, en
aan de zyden ziet men driehoekige en ruitachtige figuren. De
verw is donker grys, naar den gelen trekkende, zonder eenige
vlakken. De boril-vinnen hebbe n ieder iz graadtjes, de rugen
buik-vin maar 10, Daar Heken twee grote dorens aan hec
hoofdt, en twee onder aan den buik uit, met hunne punten naar
achteren toe ftaande.
O Num. I{?.
1 I'M'
!! '1 .
O