
üüïili
À
'iiiî
1 0 4 R E R U M N A T U R A L I U M
iingularifllma. In pbnîtie niinirura hujus fc'Uti , c^uod palato alicujus animalis qiîadantenus fimild
e l l e diceres, rugoe xxi i prominuîoe , transvcriales, pulcherrime juxta fe invicem digcfl[e , numc*
rancur, cjuas linea longitudinalis > extuberans, per medium {cutum a principio ad finem usque decurrens,
inter/ëcat, duasque veluti fcaks, inter le contiguas, efFormat, fingulas per xxi i diaplîragmata
divilàs. Extrema irtarum rugarum dorfa acutis veluti hamulis gaudenc , quorum ope credibile
eft animal fèmcc ad alia corpora defigere ; maxime quum fudlio etiam acccdac. Sic ventri
Tiburonis firmirer adha:rescit, hocque capto una capitur. Navibus autem fè(ê adfigere, harumque •
curfum remorari ; unde Remoroe nomen accepic ; fabula eft. Longitudo iftius [fcuti' eft 2 unciarum,
ac 5 linearum: latitude iincia? unius. Singula/èptula ad lineoe diftantiam ab extremo margine
demum incipiunt. Pone finem ejus in dorfo macula fpadicea , /èmiiunaris , Confpicitur. PinncG
fèprem habentur, 2 pectorales , tocidem ventrales , dorflilis deinde atque ani pinna, tandemque
Üabellum j in quod cauda fefê expandit. Peftorales, paulo poft branchias-radicata3 , xix ofTiculis
?.d extrema biiidis conftanc. Ventrales , peótoralibus magis pofticoe, in medio ventre fita?, intei'
f e configure, quinque fingulce ofTicula habent, quorum quodlibet in progrelTu in duos abit ramos,
bique dein in plures minores nervulos dividuntur. Pinna dorfalis , aliquot unciarum intervallo ab
extrenlitate fcuti pofteriore incipiens, ad caudoî usque confinia fele extendens, clTiculis gaudet
XXXVIII , qucTî paullatim eo funt humiliora , quo caudoe proplora. Ani pinna , fub initio pinnae
dorlàlis exorta, ofliculis firmatur xxxiv , itidcm verfijs caudam decrescentibus, primis tamen long
i o r i b u s , poftremis vero brevioribus, quam in pinna dorfàli. Caudal pinna fere in fubrotundum
f i n em definens, inftar flabelli, x v i n oITicuIa , in extremis ramofa , gerit.
Jn manufcriptis B. Seù:£. memoratas invenio tres Rémora? fj^ecies, colore potiiïimum inter Ce disc
r e p a n t e s , ceterum baud accurate defcriptas, quarum unica duntaxat , quam exhibui , cum ad manus
fuerit, dc duabus reliquis quod dicam non habeo.
Num. 5, Chdttodon citriijescens , dorfo nigro-, canda fere dquati , ^.y albido ^ nigro
varia aaifco ad candam utrinque uno -oej'fiis caput diredo.
• Libet pulcherrimum Pisciculum , cujus nec iconem nec defcriptionem adhuc ab ullo Ichthyolog
o r um datam invenio, meo ex muleo depromptum huic Tabula? inferere. Referendus omnino
videtur ad novum illud ab Artedio conftitutum genus Choetodontum , cujus inter Ipecies permultas
lîme , quas fuperioribus aliquot Tabulis exhibuimus, aut quarum in fua Ichthyologia mcntionem
Artedius facit, nondum defcriptus habetur. Amboinenfis an fit , baud certo dixerim. Capite eft:
& corpore cathetoplateis. Caput inde ab oculis admoduin oblique ad roftrum devergit. Ocuii ab
ucroque latere fui , grandes. Roftrum , non produâum , riclu parvo dentes fubulatos, albos,
contiguos 5 lerratos , in utraque maxilla monftrat. Figura piscis ovata pofteriore , quam anteriore
extremo , paulo magis tenuatur. Magnitudinem omnemque ejus dimenfionem icon accurate exprimit.
Colorem fuperftciei ex crcruleo cinereum diftinguit nigra toeniola, quce a fummitate utriusque
oculi
IOC c!en rug ziguüftrekc, en zeer byzonder js. N^aameiiclyk op
cIc vbkce van die fchilc, 'c geen nien zeggen zoi:de, dat aan hec
gelieemehe van fommige dieren eenigzints gelyk was, teld men
twee Cd twintig uiiflckende, dwerfe nmpels, die zeer fraay nevens
malkander leggen , en door eene langwerpige, uitpuilende
ftreep, die van hec begin tot het einde midden door het fchild
l o o p t , doorfneden werden; daar door als twee ladders maakende,
die teegcn malkander asn leggen, en yder door 22 cuflen fchotjes
verdeelt zyn. De uiierlTe boorden van deeze rimpels hebben
fcherpe haakjes, waar door dit dier waarfchynelyk zig aan andere
lichaamen vall maakt, voornaamentlyk als 'er ook een fuiging
b y k o o m t : zoo hegc het zig fterk aan den buik van den Cachelot,
en werd met deezen te gelyk gevangen. Dog het is een verdigtf
e l , dat hy zig aan de fcheepen v;ift maakt, en derzelver loop
ophoud, waar door hy den naam Remora of Ophouder gekrecgen
hecfc. De lengte van dit fchild is 2 duimen , en 5 Imien, de
breedte eene duim. De cunbhenfchotjes beginnen ter aflland
ecner linie van den uicerfïen rand. Agter liet einde van het
f d i i l d op den rug ziet men een bruine, halvemaansge^s^zc vlek.
Men heeft hier 7 vinnen, 2 aan de borft, zoo ved aan den buik,
e e n aan den rug , een aan den aars, en eindclyk een waayer ,
waar in zig de flaart uitijreid. De borflvinnun, die even agier
de kieuwen hunnen oorfprong neemen . bcftaan uit 19 grajdi
j e s , die aan haar einden in rwccn gefplifl: zyn, Dc buikvinnen ,
die meer dan die van de borfl na.ir agteren, en in het midden van
den buik tegen elkander aan leggen , hebben yder 5 graadtjcs,
waar van yder zig in zyn luop in twee takken verdeelt, die naderhand
in meerder, en klemder fpruicjes uiiloopen. De rugvin,
die ter afHand van eenige duimen haar begin van het agterfle einde
van het fchild neemt, en zig tot digt aan den (taart uitbreidt,
pronkt met 38 graadtjes, die. hoe naadcr zy aan den ftaart zyn,
hoe kleinder zy worden. De vin aan den aars onder het begin
der rugvinne ontginnende,werddoorsigraadijes onderfchraagdt,
die ook nanr den flaart toe afneemen , de eci fte egrer langer, de
ag^erlte korter zynde, dan in de rugvin De via aan den ftaait.
die byna rond ten einde loopt , en naar een waayer gelykt, heefc
i S graadtjes, die in hun einde getakt zyn.
Indehaiidfchriften van den zaaligeniSfia vinde ik drie fuorten van
den/?ewom, of Ophouder vermeid, in couleur voornaamenclyk
van elkander verfcliillende, dog die voor hec overige niet naauwkeurig
befchreeven zyn. Venuics nu hec foort, dat wy nu vertoont
hebben, alleen voor handen was, kunnen wy van de twee
overigen verders niets meJden.
Num. 3. Blaawivagtige Cb^etodon^ met een j-ivartenriigy
met een Jlaart, die wit en fwart bont is, en byna ge-
/jk ten einde loopt , zyude van weerskanten
bejet met een doorn, wiens punt voorwaarts
naar het boojd gerigt is.
Het lufl ons dit visje dat zeer fraay is, en waar van wy nog
aftekening, nog befchryving by iemand der V i f c h b e f c h r y veren gevonden
hebben, uit ons Kabincc ce voorfchyn te brengen, en op
dit tafereel afcebeelden. Tiet fchynt tot dat van Arcedius nieuw
f i m e n gelTelt geflagc vafj de Clmtodons te behooren, onder wiens
f o o r i e n , die waarlyk zeer veel zyn, en die w y of in eenige voorgaande
tafereelen vertoont hebben , of van welke Arcedius in
Zyni; Vifchbefchryviiig gewag maakc, het egcer nog niet befchreeven
is. Of hei van Amboina oorfpronkelyk zy durve ik
niec zeeker 7-eggen. Hec hoofd , en hec lyf is waacerpas plat.
Hec hoofd hele van de oogen naar den fnuic heel fchiiins af. De
o o g e n , die aan byde de zyden leggen, z p groot. De fnuit, die
niet verre uitfteekt, en Itlyn van opening is, vercoonc in yder
kakebeen witte priemsgewyze tanden, diedigtaan elkander ftaan,
en faagsgewys ingefneeden zyn. De vifch is eyrond, dog word
aan zyn einde iets dunder dan van vooren. De grootte , en de
gehele afmeeting word in de plaac naauwkeurig aangeweezen.
D e couleur van zyne oppervlakte is uit den blaauwen asverwig,
dog onderfcheidcn door een fwarten band, die op de hougte van
de