I
T H E S A U R U S . 199
t u r ; lit in cavum ejus introfpicere iiceat. Patet adeo, quo paflo minimus ilie frutex, cujus caudex,
lit. A. notatus, de ore hujus cochleoe prorumpit, hie radices fuas éxerit. Ad rcgionem fuperiorcm'
qua itidem lit. A. pofita eft, arboris maximiE, averfo latere confpicuie, radix late adnata cernitur. .
Interna facies aloe, unde, uti fupramonuimus, univerfa harum cochlearum familia nomen accepit
utplurimum introrfum elegantiffimo colore chermefino, dilutiore, piólam fefe offert. Ca?latur;e periti
artifices inde, qua color maxime eminet, Tegmenta quoedam excidunt, quibus utuntur ad minutas effigies
formandasi ita quidem, ut, qui in fegmentis natura infunt, varios rubedinis gradus nat i vo fac
i e i , quam exprimcre volunt, colori (cite accommodent.
Cochlea hscc vetuftate fuum colorem amifit, nec nifi fordide gryfea eft & in fquamulas veluti corrofa
fuperficie interna.
N u m . 2. Fungus marinus lapidons^ foUis ercÜis^ dentatïs.
Ilupi cinereoe infidet hrcc planta, qua; tota quanta lamellis conftat tenuibus, eredis, dentatis, nonnullis
ultra ceteras eminentibus. In meditullio rotundoe fpecies cavitatis datur, quie ipla tamen & minoribus
ex braéleolis, eredis dentatlsque, conftruitur. Color cinereus eft. Locus natalis N o v a Hispania.
N u m . 3 & 5. Fungi marini^ foliolis tenuijjimis, ereâis, non dentatis.
Ha^c fpecies, ficubi paulo grandior eft, inter Belgas nomen habet a Braiïïca Pompejana. Diftèrt
autem manifefte afpeci e fuperiore, cujus folia firma, dentata, velut radii e x communi cetitro prodeunt;
in hac contra tenuiffima funt, fragilia, non dentata; nec ordinate ex centro radiata, fed magis irregulariter
inter fe decurrunt. Color gryfeus eft. Pro bafi eft fragmentum rupis, ex quo planta fuccrevit.
In utrisque Indiis reperiuntur: hoec fpecimina ex Occidentalibus allata funt.
N u m . 4. Fungus marinus ^ nonnihil n prior e Num.2, dtfcrepans.
Ambitu rotundiore terminatur, quam ille, qui Num. 2. defcriptus eft, centralisque ejus umbilicus
depreffior. Tabulis fequentibus plura exhibebimus Ipecimina, ad idem genus pertinentia, qu^e conformatione
duntaxat aliquantum defledunt.
N u m . 6. Cor alum nodofum^ Mil lap o r s fpecies.
Quod hie proponimus, Coralium, fuo, unde prodiit, lapidi etiamnum inhserens, coloris eft ex
luteo cinerei._ Ramuli crafTi funt, nodofi, innumeris diftinfti porulis, intuskvibus, nec ftellfe in
raodum radiatis : ut ideo Milkporis annumerari debeat. Ex Curaflba, ubi priores etiam fpecies proveniunc.
accepimus.
N u m . 7. Coralium fingukre, ra7nuUs rotundis^ tubuhtis., nulla or dine compofitis.
Multum variante & figura 6c colore ha^c plancula occurrit laxis fcopulisque adnata. Noftrum hoc
kcerd om deszelfs hoedanigheid van binnen te befchouiren. Hier
ziet men de irnvorteling va» den kleinflen Z e eHe c ü e r , welics-flam
uic den mond van dezen Hoorn is voongegroeid by A. aangewezen.
By den bovenkant der binnen zyde, mede mtc Letc. A. gem
e r k t , ziet men de wortclachtige omgroeying van dea grooten
Boom der andere zyde.
De binnenfte zyde der Lap ofvleugel , die, zoo als reeds gezegd
i s , eigenclyk den naam van Laphoorns aan het geheel Gcilaclit
gegeven heeft, deze, zeg ik, is binnenwaards doorgaans zeer fier-
J y k , min of meer, licht Karmyn rood: daar de koleur op zyn
fchoonft is, weecen de konflgraveerders eenige Hukken uit te fnyd
e n , welice zy gebruiken om daar van kleine afbeeldingen te maak
e n , wanneer zy het zoodanig fchikken, dat de natuurlyke koleur,
die hier en daar verllaauwd, overeenkomt met liet wezen
van den perfoon , dien zy afbeelden.
D e z e Hoorn heeft deze fraaye koieur door deszelfs ouderdom
v e r l o e r e n , hy vertoond zich van binnen vuilgraauw en fchilferig.
Niim. 2. Sleemchiige Zce-Kampn-noelje met
gctanddc opjïaamk blaaden.
Dit gewas vertoond zich op een (luk graauwe RotsOeen, de ge-
Jiecle gedaante beftaat uit dunnerechtopltaandc gtcandde blaaajcs,
welke zich op fommige plaatfen verheffen, in het midden heeft
het een foort van ronde holligheid, doch deze beftaat mede uit
kleiner opftaandeen getandde blaadjes. Dc koleur is afchverwig,
z y komen uic de Spaaniche Wefl-indiën.
Num. 3 «S: ^ Zit.-Knmpcrmeljes mt ongetanddc
opjlannde en zeer dunw bhadcn..
Dv Licfhcibbers noemen deze fuorc, wanneer zy wat groot zyn,
fpe-
Zee-Blomkool. Deze zyn merkelyk v'erfchillende van de vorige
f o o r t , want die heeft ftétvige, getandde en uit liet midden uitlüopende
blaaden; en deze heeft zeer dunne, brosfe en ongetandde
blaaden , welke niet zoo regelmatig uit het midden, maar verwarder
door een loopen, De koleur is liclugraauw, hetonderfle
gedeelte is een ftuk der Rots, waar op dezelve gegroeid zyn. Zy
vallen in de Ooft en Weft-Indiën, van welk laatft W'eerelds gedeelte
deze zyn.
Num. 4.. Jndei
re Zee-Kampcrnoelje
'urn. 2. vcrjc bil lende.
van Xim
een iveimg
Deze verfchild niet anders met die, welke wy by Num. 2. befchreeven
hebben, als dat dezelve eene ronder gedaante .heeft, en
de middelfte holligheid wat dieper naa beneeden loopt. In ons
volgende Tafereel zullen w y er noch verfcheide foorten van verbeelden
, die alleen maar in gedaante verfchillen.
Num. 6. Knocßachtig koraal-takje of foort
van Millepora.
Het Koraal takje, 't welk wy op deszelfs natuurlyke Rots verbeelden
, heeft eene gee'graauwe koleur. De takjes zyn dik en
knoeflachtig, met zeer vêele kleine gaaijes of Poor?« bezet , die
niet rterswyze, maar rond, en naa binnen glad zyn; zon dat het
z e l v e tot de Millepora gebracht moet worden. 'T is ons van Curacao
toegezonden, daar de vorige foorten mede vallen.
Num. 7. Freemd Koraal-gezvasje, n-elks ronde en
'bolle takjes verward door een loopen.
Dit Koranl gewruje word vanvcrfchillende gedaanie en koleuren
op deRocfen ofKlippen gevonden. Dit heeft eene witte koleur, de
D d d a takjes