«
!
t h e s a u r u s . • 20 1
d l n . ^ W f i " " . " ' ' fi"'. ftd ™rpi -dat , -B in oequabi l e m veluti cultri .ci'ein abeant. Rau
h , , ?0h , f n' br a f t e o l i s dona , a , Num 6
UJUS tabuhü exhibetur, conven.enfa. Quod ad c onf o rma t i one m artinet, multa turn in liac fpecie
t u m n fequentibus, an.madvermur difcrepantia : n eque en,m adeo Temper in o rbe m compofimftn?
f o l Ola au: truncus r am. v e exaf l e rotundat i , fed multiplex ubique datur i n oblong am, intropreffim
r S - Om n e s illoe fpeci l s , meo quidem judi io , ad genu
N u m . 2, 3, 4, 5, 6 , 7 & 8. Fungi vm,-mi, kpidei,filiolisereai!, fen-Mis;
externa tantum forma inter fe différentes.
T a b u l a p r ior e , Num. 2 & 4. duas j a m defcr ipf imus f p e c i e s F u n g o r u m marinorura, qui externa mop
o r a iudant quanquam cred.b. leef t , ad idem tarnen omni a & fingula per,inere g e n u s , nec nifi ace
x luteo a lbican, i a o c cur r ant . Ut ut v e r o m a g n o p T r e l n y r ^ f t dM-mrprim'ÔTmûit^^ïïeamurT'l',"^
l a c i l e e lucefci t , ejusdem efl è naturiE.
T-\rm fa fa^t- »nk^ VT 1 • x« ^ .. .
t a r n e n comparatione
1 - 5 ii a i u i t c .
N u m . _2 SimiliaprEcreferttuberaflofcuIofa, .c N um. 3; hujusque floM funt, qaales Num.
P o f l e n o n s hujus caudici ,adnat i func duo lapides fieliati, de quibus infra plura
i M u m . 4. SUIS flofculis haud mul tum abludit ab illis N u m 6
n l n r n ^ ' c f ' ^^ ' ' ë ^ ^ n t o rup^ obf cur e g ryfece, atque orbiculari fui floris ambitu, f o rma q u e plan
i o r e fefe p o t immu m a c e t e r ^ difhnguit. Partes tarnen ejus conf t i tuemes, ac m o d u s compofLn
i s , aifatim monf t r ant , non efTe, cur pro peculiari fpecie habeatur. ^
J\um. 7_& S._ Miibeturtuberflofculoroni^generisdentaci^rerradivirum; ut tarn interna, quam
CMerna, ejus facies appareat. ^ "
N u m . 9 & 10. Fungus nmrinns, maximus, foiio/is ereäis, pertenuibus, non dentatis-,
cid nomcncß ßraiTioe Pompejance."
I f e fpecies cujus duo imperfefl iora exempl a pracedente tabula, Num. 3 & e. x h i b u i m u s
p r o p n e inter B e l g a s n ome n Braffic^ P omp e j a n ^ accepi t . Quod ad par tes conf t i tuentes fatis c u m prior
i b u s conv emt ; difFerteo, quod utpiurimum f o rma m a f fedet fph^Ericam depre/Tam, aut hemifpLric
a m , bah vel p l a n a , vel m c unq u e concava, vel extuberante caudice donata. Apud Scriptores antiquiores
dtverfis fub nommibus venit. Beflero in Mufeo appellatur Placenta coralioides, allncnns, fmuo-
Ja, Alndemcit^s Ftmgtimßxeurn, Fungtm kpidofum, dixerunt. Recentiorum aliis J / W n V . . voc
a m r , m i J l .nc epb a l ode sM^ cujus tarnen veras fpecies d e inde accuratius o ß e n d emu s . Locus nal
a h s Cural lba & InduT Oncntales.
N u m .
dat deszelfs danne opflaande blaadjes, waar uk het gewas beflaat
niet getand, maar fcherp en fnydende geiyk een mes afloopen.
Omtrend de takachcige gedaante komt, vooral Num. 6. vnn dit
Taf. welke getandde opftaande blaadjes heeft, met deze, welke wv
hier befchry v e n , overeen j en wat de verfchillende gedaanten aang
a a t , dje veeltyds van het ronde a fwykt . en naa het lanswerpi«
ingeboogenen weer uitfpringende overheid, dit zeg ik, vind men
ook veel, zoo wel in deze als de volgende Ibort. Zy behooren
a l l e , volgens myn denkbeeld, tot het GeOacht der getakte of ongetakte
Madrepora. Zy vallen in verfcheide Zeen, doch vooral 00
de Xura/Touwrche kuf t j geiyk ook de volgende.
Niim. 2, 3, 4., y, (5, ^ & 8. Steenachtige Zee-Kampernoeljes
met gctandde opfiaande blaadjes, alleen
in uiieriykc gedaante met elkander verjchillcnde.
In het voorgaande Tafereel, by Num. 2 & 4. hebben wy reeds
t w e e , alleenmuiterlykegedaante met deze verfchillendeZee-Kampernoeljes
afgebeeld: liier vertoonen wy 'er noch verfcheide om
de veranderingen aan te wyzen, die onder deze foort van lighaameii
gevonden worden. Ik ben echter van gedaduen, dat zulks
met dan door enkele toevallen word veroorzaakt, en dat z y alle
cene en dezelfde foort zyn. De koleiir is genoegzaam de zelfde
iiamentlyk licht grys j hoewel zy anders, èn we) meefl, geelachtig
WK gevonden worden. Hoe verfchillend zich deze foort ook
Iner vertoond ; men zal, by vergelyk van de eene teegens de andere,
bevinden, dat zy overeenkoomen.
Num. 2. Heeft zoogenaamde Bloemknoppen als Num. 3. &
Num. 3. als N um. 6. aan welke laat f tezich. onder aan den Iteel, vwee
Sterre-aeenen, waar van w y nader zuilen Iprcekcn, gcliechc hebben.
Tm. III.
II.
Nüm. 4. Komt veel overeen roet eenige Knoppen of Bloemen
van Num. ó.
Num. 5- Heefc zich op een donker grys ftuk Rotsüeeü vaft
gezet. Deze verfchild wel 't meed, door deszelfs ronde en platachtige
gedaante: dech deszelfs faamengeftelde deelen en de wyz
e hunner famenvoeging bewyft genoegzaam, dat zy met de vorig
e en verdere overeen komt.
Num, 7 cSc 8. Verbeeld een doorgezaagde Bloemknop van de
getandde foort: en zoo ais z y zich uit-en-inwendig vertoonen.
!Ntim. 9 & 10. Groote Zee - Kampei-noeljes met
ongetanddc en zeer dunne cpßaande bJaaden, de
Zee' Bloemkool genaamd.
Deze foort, waar van w y opens voorgaande Tafereel by Num.
3 & 5. twee geringere foorten vertoonden, is eigentJyk de groote
Zee-Kamperncelje, die wy de Bloemkool noemen. Zy koomen
omtrend derzelvcr deelen met die der vorige befchryving genoegzaam
overeen; alleen verfchillen zy hier in, dat deze foort zich
meeft altyd in eene platachtige, Spbarifcbe, of half Bolachtige gedaante
vertoond, die of van onderen geheel plat, of eenigzins ingeboogen,
of met een ftruik of fleel voorzien is. De oude Schryveren
geven hun verfcheide naamen. Beßerus in zyn Mufaum
noemd dezelve Placenta Coralloïdes albicansfinuofa. Noch laatere
gaven hun den naam vznFungmfaxeus, Fmgus lapidofus, ende laait
re Schryvers brengen dezelve onder de benaaming van AJaeandriies,
of Herfendeenen, waar van wy echter de rechte foorten
nader zullen aanwyzen. Zy vallen op Kuraflbuw en in de Oollladiën.
E e e ICum. ir.