R E R U M NATURALIUM
T A B U L A V I C E S IMA.
N u m . I. Urfa-Cancer-, feu Sqmlla lala, Amhomenfis, prona.
V a r i i s l i^c S q u i l k coloribus fup e r b i ens p r omi n u l a m o n f t r a t t u b e r c u k , p i fc.um fquami s f m d i â , e x rak
o Corallmo , l l b o , & fufco, elcgant.rtime variegata. Tefta fuper.or admodum ata eft : o cuh duo
p L r a n d e s : bkachia adfunt quat e rna, lata, cur ta, g emi n a m u t n n q u e g a l l j c n f t am, p lunmi s c onfp. c « m
S c n t i b u s , longis, acuminatis, in amb i m villolls, repra^fentantia. Proceffus i n d c m mnna rum v ice tun-
I n t e s , âd k t u s m r umq u e firi, ex bafi k t a in a cume n definentes, p.hs hor rent Snbtus ad utrumque
l a w s ventris, q u o u s q u e teft.^ l u p e r i o r i s prior articulas fefe e x t endi t , quinmi e c o n f p i a u n tm- pedes , gracia
s & n . ,nut i3uo quibbet un^i e armati. Cauda deorfum reflcxa ef t . kumphus fqu. lkm talem fumn
a m exhiber, referens, ifthanc f p e c i e m i n profonde maris c ommo r a n , nec nifi rarms nr f ummo deprehendi.
Num. Sqmlla Arenay'ia y marim ^ mas.
^ Litoralis vcl A r ena r i a vocatur lixc fpccies, q u i a levi s & vivax, f umma p e t c n s , ad litora m a r i s adpcll
i t u r uadisque r u r f u m l u b k o quandoque reHucntibiis m arena relinquitur, facile fic capienda, modo
q u i s V r u d e n s ab acuminati s ejus a rmi s llbi caveat. Pedes n amque antici forcipat i , l ive b rachia, perlona
i s aaudent procefTibus v a lde acut is, complicatilibus inftar* n o v a c u L ï , u t dentes h aud v ide n pof lmt . Ita
N a t u r a Animant i euivis fm^ular e qui d impert ivi t , quo fpecies ejus queat di f tmgui ab alus. ^culeatis
h i k e forcipibus q u a m validillime redneri pofTunt p r e h e n l a , & d u m p e r c u tmi p ene t r a r un t a cul e i , ditticill
i m u m eft h o s denuo inde eruere ^ q u u m luperni & inferni lefe m u t u o excipiant. Prarterea ieni pedes
y i l l o f i ad ant i cam corporis par tem h.-erent, cralTis, v c lut i digitatis, articulis , u n g u e r e c u i j o acuinma^
t o prxditis, i n fine donati, h inc ad f c a l p cnd um & v e l i i c andum aptiffimi. Pofteriora ver fus ahi mfuper
f e x confpiciuntur pedes m i n u f c u l i , u n g u e def t i tut i , i n v i l l o f a s quaf i p inna s t e rmma t i , quibus inter natand
u m fefe p r omo v e t Animal . Anterius fupra n a f u m bin^efunt pinnar, f u o qux: l ibet m acetabul o rnobdes,
r e m o r u m inftar ad r emi g i u m comparatx. Tefta dorfalis i n d e c e m art iculos divifa eft ^ u t m globum
a e convolvi queat corpus. Cauda, late expanf a , fpinis cralfis, acutis, & pmnis remigibus m tru^a
e f t . Ad capitis ant icam p a r t em, q u a os p r omi n e t , ocul i fcdent , b inorum inftar globulorum,rubicund
i ; hosque inter cirri exporriguncur.
Num. 3. Squtlla Arenanay mar'nia, foem'ma, fupma.
O c u l i s h i e p a t ent l ame l U plumati les, quibus infixa h x r e n t o v u l a , d o n e e ad m a t iui t a t e m dedudadéc
i d a n t : prout in h a c c e cernitur,' q u x fua j a m ovula, u t p o t e i n juv encul a s fquillas mut a t a , dimi f j t . C-er
e r u m priori prorfus llmilis eft f o rma 3 n i f i quo d minor fit. Ab A ldr o v ando Sqmlla mantis n omi n e
d o n a t u r . __ Num. 4.
T W I N T I G S T E TAFEREEL.
Num. I. Beren-krab i of byzondere foort van Amhonfche
Kreeft j van boven te zien.
D e z e kreefc is zeer ficrlvlt met verfchcide kolcuren over zyne
verhevene bultjes , die zich ais virchlchubbcn vertonen, met koraal
rood , wie en bruin als overmarmert. Hy is geheel breed
van bovenfchaal; heeft twee grote oogen, en vier brede, korte,
voorfcharen, die aan wêerzyden een dubbelde hanenkam , met
vele lange, puntige, takken, verbeelden, zynde rondom ruighaairig.
De vinnecakken, die aan weêrzyden gezien worden,
zyn achteraan breed, en lopen naar voren puntig toe, zynde mede
ruighaairig. Onder aan het lyf, zo verre als het eerfte Jidt;
van de bovenrchaal zich uicflrekc , zicten aan beide zyden vyf
dunne en kleine poten, ieder met een nagelklaauw voorzien. De
ftaarc is naar onderen omgebogen. Men ziet by Rtimphius zulk
een kreeft van onderen verbeeld, welke Schryver zegt , dat deze
f o o r t z i c h in zee laag aan den grondt onthoudt, en Telden mar
boven komr.
Num. z. Strand-kreefe, een mannetje.
D e z e foorc van kreeften worden Strand-kreefcen genoemt,oni
dat zy , ligt en driftig zynde, hoog op het ftrandt gedreven worden
, zo dat , aU het water fchielyk weder te rug loopt, zy op
het zandc leggen blyven , en zo gevangen Avorden ; het welk
evenwel voorzichtelyk moet gefchieden , om dat zy met fcherpe
vrapenen voorzien zyn: want hunne-voorde, fchaarachtige pot
e n , of armen, hebben zeer lange pimtige takken, die zy te p -
men kunnen leggen , zo dat de cakpunten niec kunnen gcjiten
w o r d e n , gelyk-raen een knipmesje tot malkander doedt. Dus
heeft de Natuur aan ieder fchepfel iets byzonders medegedeek,
waar uit men hunne foorten kan bekennen. Deze kreeften kunnen
met hunne puntige fcharen zeer fel nypen , en als der zeiver
takken door de huidt heen gaan , kan men zich bezvvaarlyk daar
van los maken , om dat die takken of puntige pennen van onderen
en van boven op malkander Quicen. Voorts hebben zy zes
ruighaairige poten naar voren , met dikke klaauw-leedtjcs, en
kromme, puntige, nagelen voorzien, waar mede zy iemandt ook
wel harde kraauwen geven kunnen. Nog hebben zy naar achtcrea
zes kleiuer .poten, die zonder klaauwen zyn en ruige vinnen
hebben,dienende deze kreeften in 't zwemmen om zich daar
mede voort te rocjen. Voor op den neus zitten mede twee vinn
e n , ofleedtjes, beide in hanne holligheit beweeglyk, ftrekkende
ingelyks tot riemen , om zich daar mede voort te roejen. Op
den rug zitten tien leedtjes , door behulp van welke het lyf zich
in een ronde kloot kan te zamenrollen. De ftaart is breed uitgezet
, en met dikke puntige doornen en roeiriemen , als vinnen,
voorzien. De oogen ftann voor aan den fnuit, of bek , van gedaante
als twee ronde knopjes, zynde rood van koleui , daar de
baarden tulfchen uit komen.
Num. 3. Strand-kreefl', het wyfje, van onderen
te zien.
Men ziet hier als een foorc van vederbofchjes, waar in deze
•wyljes kreeften hare eieren dragen, tot dat de zelve tydigzyn en
afvallen; gelyk men aaa deze ziet, wier eieren reeds alle aigevallen
en in jonge kreeften verandert zyn. Verder komt deze met
de voorgaande van gedaante in alles overeen, behnlven dat zy van
een kleiner maakfel is. Z^ worde by Aldrovandus Squilla manm
genaamt.
Num, 4 •
J l'.-ij
1
el