io8 b K E R U M NATURALIUM
g o 5 lereti, mcmbrl genitalis fere femulo, innititur tubulo, proxime pone anum emergenti. Caud
a , rotundo ambitu in ventilabri formam expanlilis, 24 ofTiculis conftat ramofis, apparatu iquameo
prope ad mediam usque longitudinem fuam conteftis.
A t q u e hcTc generadm de iflo piice dick fufficianr. Supereft, ut bin® par tes , perquam fingulares,
quas fibi privas hoc animal habet , ocuti niniirum ac tubi tbrmi s pone anum proceilus, paulo accuratius
exponantur. PoÜerior certe cum in piice Gronoviano defit, defcribi quoque ab Autore non potuir.
N e c vereor dicere, oculos etiain ncndum cum cura cxaminatos pro.dare. Etenim Artedius, qui primus
nomen pifci a vifu furfum dirc6to dcdit, cxiflimqÏÏè videtur, eo quod globi oculorum furfiim
valde extuberent, eadem direclione vifionem quoque a pi ice exerccri. Gronovius autem, Artedium
l e q u u t u s , notata faltcm oculorum de lummo capite exfcantia, absque ulteriore indagine, acquievit.
U n d e operce pretium fuerit, hoc loco fuperaddere, quü; diligenfiore contemplatione iflarum partium
d e t e g e r e licuit.
A d latera frontis, primo intuitu, comparent duo tubera, oflea, fquamis veflita, interiore prasfert
im facie , qua lefe mutuo re/piciunt, hemifphïerica. Has orbitas reflc dixeris , eo quod oculos
c o n t i n e a n t , qui, forma globi , cavo fme quisque orbitfe ita infident, ut media fere parte recondantur,
altera parte medi a infigniter protuberent, nequaquam tamen furfum verticaliter direfti, fed extrorfuin
lateraliter. Pars ifïa globi oculi protuberans duabus conftat tunicis corneis, quarum altera ad inferior
e m , altera ad fuperiorem orbitai olïère marginera adnafcitur, fingulïB autem , cxtrorfur.i convexje,
quartam fph^rïe partem lequantes, qua fefe mutuo in medio cont ingunt , intcrvcntu chorduhü nigricant
i s , veluti tendine®, inter fe colligantur, /icque univerfum, quod modo dixi', tuber hemi f i toicum
c o n f t i t u u n t . ^ E x t ims iftjB tunica? admodum diaphan® fünt, ut prope per cas omncm oculi fabricam
i n t e r i o r em diflinguere liceat. Quod/i fuperiorem corneam de orbita ac dc inferiore cornea refecas,
ftbtus confpicuum fe dat globulus iiavelcens, durus, lenti cryfeilin® pilciuin cociu indurata) i imi l is, qui
& ipfe fpintu, quo confervatus fuit pifcis, ita induruifle videtur. globulus cum per corneam
f u p e r i o r em admodum diftinfte tranfpareat, Artedio forte impofult , ut crcdcrct oculum furfum
v e r f um elfe. _ V e r um tamen, aperta cornea inferiore, omnis ftatim evanefcit iflius opinionis probabihtas.
Etenim pone inferius hoc cornea) fegmentum mox confpicitur mcmbranula, ouce, intermed
i n jcornearum chorduls adnata, utcunque convexa, introrfum fefe usque ad fundum oculi protend
i t , diftans aliquantum ab interna fuperficie corneas, cui fubjacet, & cum hac veluti anteriorem oculi
cameram effbrmans. Quin & in medio interioris hujus membranul-e circulare foramen, qure pupilla
e f t , patet, argentei nitons margine fimbriatum, averfa facie, interventu tenuis mcmbranub, cum
fupra memor a t o globulo conjuntlum. Unde fit, ut, cum per corneam fuperiorem introfpicis, globulum
pupill® infidere videas. Qua fi quis accurate perpendit, ei manifeftum effe debet, longe
a b e l f e , ut oculus ifte furfum perpetuo direftus dici poffit. Imo vero valida ejus ad orbitam ftiam adh
s f i o ne permittit quidem, ut unquam furfum convertatur. Ipfa quoque orbita ita pofita e f t , ut fere
hne® latitudme a perpcndiculo verticis extrorfiim declinet. Elucefcit itaque omnia hie eum in modum
c o m -
als een vierde gedeelte van eeren bol uit, flootende in het midden
aan eikanderen, alwaar zy door middel van een zwartachtig bandj
e , welk peesachtig fchynt te zyn, onderling vereenigd worden,
en dus den gemcldcn halven uitpuilenden bol daar Hellen. Deze
buitenile bckieedzels zyn zeer doorfchynende, zoo dat men door
dezeh'e byna het geiieele binnenfle gefte! van het oog onderfcheiden
kan. By aldien men hec opperl l e hoornvlies affnyd van 'den
kas, en van het onderfle hoornvlies, dan ziet men van onderen
duidelyk een geelachtig bolletje, zynde hard en zeer gelykende aan
de bolleijes van de visoogen. tvantieer die door het kooken gehard
zyn: 'tweik mede, alhier door den brandewyn, waar in men
de vis bewaart heeft, fchynt veroorzaakt te zyn. Vermits nu die
bolletje door het bovenftc hoornvlies zeer duidelyk heen fchynt;
zoo heeft zulks milTchien Artedius miOeyd om tegelooven, dat
het oog naa boven gewend is. ilaar evenwel zoo draa men hec
benedenfte hoornvlies geopend heeft, verdwynd terftond alle
waarfchynlykheid van die meening. Want achter dit benedenfte
hoornvlies ziet men onraiddelyk een ander vliesje, he^ welkvaf t
gegroeid aan de bovengemelde zenuwachtige koord, die de hoornvliezen
verbind » en eenigszins bol verheven zynde, zich bin*
nenwaards tot op den bodem van het oog uiiftrekt, en door zynen
afftand van de binnenfle oppervlakte van het hoornvlies,
o n d e r ' t welke het zelve legt, dus als het ware de voorfte kamer
ofte holligheid van het oog uitmaakt. Ja zelfs in het midden
van dit binnenfle vliesje ziet men een cirkel-rond gat, 'c welk de
oogappel is, hebbendeeencn veezelachtigen zilverglanfigen rand,
en zynde van achteren door tuirenkomft van een dun vliesje mee
hec bovengemelde bolletje vereenigd. Daar van daan is h e t , dat,
wanneer men door het bovenfle hoornvlies binnenwaarts kykt,
men het bolletje in den oogappel ziet zitten. Wanneer nu iemand
dit alles naauwkeurig overweegd, moet het hem klaar blyken,
dat het wel verre daar van daan is om te kunnen zeggen, dat hec
oog altyd naa boven toegewend is. Ja zelfs, kan de fterke aanpuntachtig
zyn, ruflende op een buisje dat langwerpig-rond, en
byna aan een mannelyj; teeldeel gelykcn:.'e, digt achter den aars
uitkoomt. De ftaart di2 van een ronde omtrek is, en in de gedaante
van een waayer kan t-itgcbreid wurden, beftaat uit vier en
twintig takachtige graatjes, die byna lot op het midden van hunn
e leng'e met fchi.bben bedekt zyn.
Dit zy genoeg in het algemeen omtrent deze vis gezegt. Nu
blyft alleen overig, dat wy ^e twee ftukken of gedeeltens, die dit
dier als zeer zonderling aan zich eigen heeft, namentlyk de oogen,
en het buisge^'ys .uicRek ageer den aars, een weynig nauwkeuriger
verklaaren. De vis van den Heer Gronnvjus fchynt ten miniten
de gemelde buis niet gehad te hebben: dies Syn Ed: dezelve
ook niet befchryven konde. En ik maak geen zwarigheid van te
zeggen, dat zelfs de oogen ook tot rog toe niet nauwkeurig nnderzogc
en befchreeven zyn. Want iirtedius, die dezen vis eerd
van de richtinge der oogen naa boven benoemd heeft, fchynt van
gevoelen geweeft te zyn, dat, vermits deszelfs oogappelen fterk
naa om hoog uitpuilen, de vis ook naa de hoogte ziet. De Heer
Gronovius ondertuiTchen, in navolginge van Artedius, alleenlyk
aangetekent hebbende het uitpuilen der oogen boven op het hoof j ,
heeft zonder verder onderzoek daar by beruft. Waarom h-t de
moeite waerd zal zyn op deze plaats hier by te voegen het geen
men door een naauwkeurige befchouwing dezer deelen heeft kunnen
ontdekken.
Aan de zyden van het voorhoofd vertoonen zich by den cerften
opHag twee beenachtige uitlleijken, met fchubben bekleed van
gedaante, als halve bollen , voornamentlyk aan de binnenkant,
alwaar zy tegen elkander overRaan: deze zoude men met recht de
oogkalTen kunnen noemen, cm dat zy de oogen bevatten, welke
in de gedaante van een bol ieder in de holte van zyne kas in dier
voege zitten, dat zy byna voor de heift daarinne verborgen zyn;
terwyl de andere hei^c fterk uitpuilt, echter niet lynregt naa bov
e n , maar veel meer buitenwaarts ter zyden gericht zynde. Dit
uitpuilende gedeelte van den oogbol, beftaat uit twee hoornvliez
e n , waar van het éene aan de benedenfte en het andere aan de
bovenfte rand van den beenachtigen kas vaft gegroeid is. Beide
deze vijezen zyn uitwaards rond verheven, en maken ieder gelyk
hechting van het oog aan zynen kas niet toelaaten om ooit opwaards
te kunnen zien. Ook is de kas zelfs dus gefield, dat hjr
byna ter breedte van eene linie van den perpendicul van de kruin
deslioofds buitenwaard« overheid. Dus word het keondyk, dat
hier
T H E S A U R U S. io8 c
comparataefTe, ut nonnifi vifus obj e aorum, qua^ a latere & infra funt , concedatur
c k A ^ ' Z e ^ ^ ^ ^ ^ ^ in o d o d e f c r i p f imu s , adje£l.s etiam icombus illuftrore: ita
A . exhibet globum oculi fecundum axem fuum perpendiculariter difTetSlum.
a. notât iegmentum tumcajfuperioris, quam corneam dixi.
b. legmentum inferioris.
cc. chordulam vel ligamentum, quo fuperior & inferior una coalefcunr.
ad. tunicam jntenorem, in qua Iris.
e. lentem.
fh, fh. partem hujus fedionis, qu® intra orbitam eft.
ëf^ Kf- partem, quic extra orbitam protuberat
q u f t e e r c c r n l t u n " " ' " ' '
/in. ligamentum cornearum.
k lens in medio pupilhc.
ccc. ambitus tunicic interioris, cum iride S: pupÜIa.
r i o r ' f u n ^ ; ' ^mf r n n " ^ ' ^ ablatis tunicis extemis, inter
i o r tunica, m a cum inde ce pupdla, naturaJi luo litu compareat.
rt. Orbitx pars fuperior. inf e r ior .
£. Iris ac pupilla tunica) interioris, prout demta lente a foris introfpicicnti f c monftranr.
a . Çavumorbita?, ablata lente, poncpupiilam conlpicuiim.
ce. ligamentum cornearum.
f f f f . circumfercntia orbita-.
t u f l n & a d i e â k u n ' ' " ' ™ ' ' ' " ' ™ ÜS ^ M u I o fuo i , cujus interven-'
n e f m i l L ^ i t " ' co r n e a r um, diilèaus. Unde lentis poa
a. ligamentum cornearum.
k Lens.
 t ' F rl'nnr'n'r"' T ' i ^ î «" ^ ^ t n e n , lentis partem vifui exponit.
I n n ^ ' r Caput pifus „au didufto, fitum naturalem oculorum in fuis orbitis ita m o n f c a t , ut hinc
« r Ï Ï S q u e o c S P"'*^^^" '•ccommodatos^
bb, Orbitoe oculorum.
ce Superior tunica externa, per quam lens utcunque tranfparet.
d d . Chorda vel ligamentum, quod fuperiorem ac inferiorem tunicam externam coIJiffat.
cc. Uculi, qua parte Jucem admittunt. °
ƒ Ri(5lus oris patens.
hier alles in dier voegen gefchikt is, dat aan dit dier geen andere
aanfchouwing vergund word als van die voorvirerpen, welke van
ter zyden en beneden het oog zvn.
Maar het zal wel de moeite xvaard zyn , door het by voegen
der afbeeldingen zelfs, al het geen wy zoo even met woorden
befchreeven hebben, op te helderen j dus zal men daar van een
klaarder begrip maaken.
D'Afbeeldinge A. vertoond de bol van het oog, volgens zynen
as perpendiculair doorfneeden. '
a . toont aan de fneede van het opperfte bekleedzel, 't
welk Jk hoornvlies genoemd heb.
h. de fneede van het beneedenfte bekleedzel of hoornvlies.
cc. De zenuw of de band, waar door het bovenfte en het
onderlte bekleedzel faamen gevoegt zyn.
dd. het binnenfte vlies, waar in de oogfterre is.
ff. de Leus of cryftallyne bolletje.
f b fb. het gedeelte dezer doorfnyding, welk binnen de kas is.
5 / . ët- het gedeelte, 't welk buiten de kas uitpuilt.
li. Vertoond het binnenfle vliesje, daar men den oogfiar op ziet
en aciitei-den oogappel legt het eeele bolletje, 't welk de lens is.
aa. De band van de hoornvliezen.
b. Het bolletje in het midden van den oogappel.
ccc. de geheele omtrek van het binnenfle vliesje met den ooeftar
en oogappel. ^
C. Doet de kas van het oog zien, zynde een weinig achter over
p d r a a i d , ten emde, naa het afligten van de buitenfte bekleedfels
het binnenlte vliesje te gelyk met zynen oogftar en ooeapoel zich
m zyne natuurlyke ftellinge vertoone.
a. het bovenfte gedeelte van de kas.
b. het onderfte gedeelte
c. de oogftar en oogappel van het binnenfte vliesje, gelyk
ö i e z i c h v e r t g o Q e n , wanneer m e n , hec bolletje weggenomen
nebbende, van buiten daar jn ziet.
d. het hol van de k a s , 'twelk men achter den oogappel gewaar
word, wanneer het bolletje weggenomen is.
C e. de band van de hoornvliezen.
ffff. de omtrek van de kas.
D. Vertoond afzonderlyk het uitgehaalde bolletje onder de letter
n. iefr"L'ns met zyn bandje Z», waardoor he: aan den oogappel
word gehcgt.
E. De bol van 't oog overdwars naa den loop van het koordje
c f band der hoonvliezen doorgefneeden. Hier ziet m^n duidelykcr,
hoe het bolletje achter den oogappel, in dier voegen geplaacft
i s , (als zynde de oorzaak dat het zelve zoo wel door het bovenfte
als het benedenfte hoorn vlies, wanneer het oog nog ongefchooden
is, kan gezien worden.)
na. de band der hoornvliezen.
b. de lens of het bolletje.
CC. het binnenfte vliesje,in welkers midden de oogfiar dd. is,"
door wiens ronde opening men een gedeelte van het bolletj
e zien kan.
F. Vertoond het hoofd van de vis met opgefperden bek, en
teftens de natuurlyke fteiling van de oogen in hunne kaften, zoo*
daanig,dat hieruit blykt.dat zy géenzims naa boven toe gericht,
maar wonderJyk gefclükt zyn om 'c geen beneédeuwaarda is te
zien.
aa. Beide de oogen.
bb. De kaften van de oogen.
CC. Het bovenfte uitwendige bekleedzel, door het welke
de Lens eenigermaate heen fchynt.
dd. De band, waar door het bovenfte e n benedenfte uitwendige
bekleedzel verknogt zyn.
e e. De oogen, naa die kant , daar Zy hec licht ontfangen;
gewend.
ƒ . De opgefpalkte raonds
^ ^ ^ SiSSI
J . . .
' É; . ^
lii'