
i
2 6 R E K U M NATURALIUM
hac in Tabula exiiibemus. Scilicet riiTpenfa manu omnes quam cautimrnee mari protradi^ abl^^^ pfudenterque
ad Solem ficcati funt. Siquidem prius odidui fpatio in ford fpiritu facchari, Ktldurvel dido,
maccrantur, ut inde eluatm* maris aqua, citius dein ficcari, intemerata nativa forma, diu affervaii
poffunt: at, non prremilTa in fpiritu maceratione, lentius arefcunt, & facile orta putredine tenella acu-
Icorum ligamina refolvuntur, ut hi defluant iùpcrftité folum calvo cadavcrci id quod in binis prioribus
Tabellis affatim patuit. Nobis, qui locupletiffimo peregrinorum AnimantiumTheiauro^auderaus, data
eft occafio, fmgula quam accuratilfimè inveftigandi, nativum quorumvis liabitum addilcendi, atquc in
hisce Tabulis reprxfentandi. Univerfum ferè obfervavimus, inquibuscunque Echinis fpinofisacutos aculeorum
apices faturatioris effe coloris, quam ipforum radices,qux plerumque dilutius imâ-x funt, colore
interim manente homogeneo. Echinus hie pigmento vioiaceo pcrfundatus eft^ in medio autem flavefcit.
Subtus hic caput & denticuli confpicimitur.
Num. 2. a. Echmusj m'm/ùsJp'm/disy gr'ifeisy ïnfiruBuSy pronm.
Lit. b. Idem fupinus OS, dentibus munitum, aculeosque dilutius grifeos hac in parte monftrat.
N u m . 3. Ech 'min ahus y aculeatm,
Hujus grandiores funt & longiores aculei, in medio fpadicei, ad apices vero ThalafTuio virore infignes.
Num. 4. a. Echinum exhibet pronum, majorem, faturate purpureum, aculeis craffioribus & validioribus
pra;ditum, quorimi apices dilute flavefcunt.
Lit. b. cundem monftrat fupinum, ubi os ipfius circulo dilute flavefcente cindum obfervatur.
N u m . 5. a. Echmtis aculeam^ major, herhidi colorh, pronuu
Lit. b. Idem fupinus circum os tono fubrufFulo translucet.
Num. 6. Echinus hic fupinus imam faciem aculeis obfitam gerit, faturate Kcrmefino rubore infi^nibus,
intermicante quadam albitudine. Os ruber ambit annulus^ inque eo denticuU ftcll^ in modum
compoiiti cernuntur.
N u m . y. Echinus minor, purpurafcens, cujus aculet pro ratione magmUtclms liukm
minores funt ^ teneriores, in fuprema parte fiellatim dtflin^ 'i.
N u m . 8' Echinus J aculeatus J pr^grandis, cujus pars fuperna aculeos gertt, In medio
malini mflar floris tmBos, ad apices vero purpurafcentes.
Lit. b. Idem fupinus caput fuum atque denticulos ofFert paulum a fe mutuo dimotos, nigricantem
ftellulam
behoedzaam aan de zonne gedroogt. Als zy eerfl acht dagcn in
fterke geeft van zuiker, oïKilduivä^ geftaan hebben, dat het zee
water daaruit is gehaalt, drogen zy Ichielyk, en blyven in hunn
e nacuurlyke gedaante lang bewaart; maar als zy niet eerll in de
g e e f t i g e fpirims geweeft zyn, drogen zy langzamer, en zyn ond
e r h e v i g , dat die tedere zenuwtjes rotten, en heel ligt afvallen ,
wanneer 'er niets dan de zee-appels, zonder dorens, overblyft,
't welk wy reeds in onze twee voorgaande Taferelen hebben aangetoont.
Dew^'l -wy zo ongemeen veel vremde fchepfelen bezitten
, hebben wy gelegenheit alles naauwkeurig te onderzoeken ,
en de natuurlyke gedaante daar van te kennen, en het zo in plaat
te vertonen. Wy vinden, dat aan alle die gedorende zee-appels
d e puntige uiteinden der pennen hoger van kleur zyn , dan op
den grondt, daar zy geraeenlyk lichter vallen , naar dat de zelve
v a n verwe zyn. Deze is violet-blaauw gcdorend, en in 't midden
geelachtig rond van onderen, daar het hoofdt en de tandtjes
uit komen.
Num. 2. a. Klein gedorende graauw-gekleurde
Zee-egel, zo als die zich van boven vertoont.
L e t . b. Vertoont den zeiven van onderen, met zyn bek vol
«andtjes, daar de dorentjes lichter graauw zyn.
Num, 3. Een ander gedorende Zee-egel.
D e z e is wat groter, en met langer pyltjes omzet dan de voorgaande,
kaftanie-bruin, en in't raidenen van boven zee-groenverwig.
Num. 4. a. Deze is donker paars, cn groot , wiens lange
pylen ook dikker en fleviger zyn; van boven wat lichter geel
achtig gekleurt.
L e t b. verbeeldt den zelven van onderen, met zyn bek, daar
het mede licht geelachtig als een kring zich om vertoont.
Num. a. Groter voUgedorende Zee-egel, graS"
groenoerwig, van boven te zien.
L e t . b. Wy vertonen den zelven hier by let b. van onderen ,
met een rosachtigen doorfchyn in 'c midden om den bek.
Num. 6. Dezen vertonen wy alleen van onderen, met donker
K a r m y n r o d e , doornige, pyltjes, met een wicachtigen doorfchyn.
Om den bek zit een rode kring, daar de tandcjes als een
fterretje uic gezien worden, en kaal, zonder dorens, zyn,
Num. 7, Kleiner paarsachtige Zee-appel, iviens
pyltjes naar mate ook kleiner en fyner zyn, en
van boven Jierswyze zich verdelen^
Num. 8. a. Heel groot gedorende Z.ee-egel ^ van
verwe als licht rode appelhloeffem over V midden j
van boven en over de einden der Jiekel'
Let. b. Dc zelve van onderen, met zyn hoofdt en tandt
j e s , die wac van malkander afwyke» , en een zware fterretje
vertonen.
: il •4
iH ;
r
l i
IU4 j!
lil