8 4 K E R U M NATURALIUM
c um hac qnidem fpecie in multis convenit, fed defchptio Marcgravii impcrfe£la cfl & figura admodum
rudis. Unde acciiratius hunc Pifccm defcribcmus.
M ü l t um is convcnit cum prxcedcnce Num. 5 j fed capice eft minus piano & convexiore. Anus pinnis
vencralibus muko eft propior, quam ani pinnx. Cirri fex admodum longi adfunt, quorum duo
longiftimi in maxilla fuperiore, tcretes, ad medium usque cauds exccnduntur. Narcs, ucrinque duplices,
longe a fe invicem remotx funt. Oculi clliptici Iride alba gaudent. Denticulorum plures ordmes
ucraque in maxilla, ad fauces vero ofia denciculaca dantur. Color corporis inferioris albefcens eft, dum
dorfum & caput canefcunt. Os claviculx magnum, longe extcnditur fupra pinnas pedoralcs. Pinna
dorfi oHiculis conftat 7 , quorum primum cft aculeus longus, robuftus, acutus, a poftica parte ferracus
dendculis deorfum recurvatis: reliqua oflicLila mollia func & in apice ramoia. Appendix cucacea in cxtremo
fere dorfo extat. Pinna; petlorales oiHcuIis 10 conftanr, quorum i eft aculeus magnus, acutus,
planus. Sc ab utraque parte acuminatis denticuiis pulchre ferratus: reliqua mollia funt. Ani pinna exij^
ua olliculis gaudet 13 mollibus. Cauda, mukum bifurca, ofticulis conftat i(j longioribus. Longitudo
defer ipti cft 5 unciarum & 3 Ii near um.
Num. 5. Jidyflus cirris fex longijjtmis i appendice dorfi a pirma ani ad caudam
extcnja^
Tefta capitis nequaquam, uti in proxime pr.Tgrellis, ad initium usque pinnx dorfalis pertingit. Corp
u s , venter, os, pimix ventrales, &:c. uti in tercia (pccie fe habenc: fed maxillx fere func äquales 3
vel fuperior fakem paulo longior inferiore. Cirrorum (itus & longicudo eadem eft, ac in prarcedente.
num. 4. Ita & denticuli feie habent. Corpus flavefeic \ pinna; vero albefcunt. Os clavicula:, quam
in prioribus, minüs eft. Pinna dorfi ofticulis conftat 7 , quorum primum eft aculeus teres, non ferratus
, mukoque minor 6c gracilior, quam in prxcedentibus: reliqua mollia funt & in apice ramo(ä. Appendix
dorfi longa, & ßitis aka, a pinna dorfäli ad caudam fere usque porrigitur. Pinns petftorales of-
[iculis conftanc 10, uc in prarcedente Num. 4, comparatis, nifi quod aculei primi dentes fmc minores.
Ani pinna officulis conftat 11 vel 15 mollibus. Cauda bifurca ofticulis 17 longioribus gaudet: inferius
autcm caudar fegmentum fuperiore majus elt. Longitudo defcripti 4 eft unciarum, & linearum p.
N u m . 6. Myßus maculofus ^ cirris fex longis: capite longo ^ piano.
Bagre quinca fpecies Marcgrav. Lih. IV, cap. 16, Willoughb. pag. 140, ad hunc Pifeem quodammo-«
do ac cedit fed quia Marcgravii defcriptio admodum manca eft, eum denuo deferibemus.
Caput longum, latum, admodum planum, tefta fubdura tegitur. Corpus reliquum fubteres eft,
liincque dorfum cum ventre valde convexum. Os admodum amplum eft. Maxilla fuperior inferiore
paulo longior: utraque autem in ambitu femicirculum defcribit. Cirri 6 longi & filiformes adfunt,quorum
quatuor longiores ad pinnas usque ventrales pertingunt. Nares, ucrinque duplices, roftro vicina:
func. Oculi exigui,eil]ptici^cuce teguncur. Branchia: amplum patul^ funt. Ofta denticulata in maxillis,
palaco.
1 4 ; , k o m e n met deze foort in vele ftukken overeen j maar dc
bcfchryving is leer onvolmaakt, en de printverbeelding zeer
plomp, die de Heer Markgraaf daar van gegeven heeft. Wy
zullen derhalvcn dezen vifch naaukeuriger befchryven. Hy komt
mer dien van Num. 5 veel overeen} maar het hoofdt is minder
plat en meer verheven. De aars is veel nader aan de buik-vinnen
als aan den aars-vin. Men ziet 'er 6 zeer lange baarden, waar
van de twee langilc, aan het bovenlle kakebeen zittende, rond
z y n , en tot op de helft van den ilaart uitlopen. Aan weêrkantcii
zyn dubbelde neusgaten, die verre van malkander afftaan.
D c eironde oogen hebben een wi t fterrecje. In beide dc kakebenen
zitten verlcheide ryen van tandtjes, en getande beentjes in
het keelgat. Dc kouleur van het lyf is van onderen witachtig,
terwyl de rug en het hoofdt grysacntig zyn. Het grote fleutelbcen
is tot over de borrt-vinnen uitgeftrekt. De rug-vin heeft
7 graadtjesjwa-ir van het ecrfte een lange, f lerke, fcherpe, doorn
i s , zynde van achteren zaagsgewys met tandtjes, welke naar onderen
omgebogen zyn, bezet. Dc overige oraadtjcs zyn zacht en
aan de punt getakt. Schier op het uiterlfe van den rug fteckt
een velachtig aanhangfel uit. De borft-vinnen hebben lo graadt
j e s , waar van de eerlie een grote, fcherpe, platte, en aan weêrkanten
fraai met fcherpe tandtjes zaagsgewys bezette doorn is:
dc overige zyn zacht. De aars-vin is klein, en heeft i j zachte
graadtjes. De ftaart is fterk gegaffelc, en heeft 16 langer graadtjes.
"De befchreven vifch is j oneen en 3 lioien lang.
Num. 5. Myjlus met zes zeer lange baarden^ en
met een aa?:hangj'el op den rug, het geeft zich njan
de aaars-min tot aan den Jiaart uitjirekt.
De hoofdfchaal ftrekt zich niet, gelyk in de voorgaande, tot
aan het begin van de rug-vin, uit. Het lyf, de buik, bek.
buik-vinnen, enz. zyn als in de derde foort; maar dc kakebenen
zyn fchier gelyk, of het bovenfle een weinig langer als het onderfte.
De baarden zyn even lang,en ook zo geplaatft als in die
van Num. 4. Ook zyn de tandtjes eveneens gellelt. Het lyf is
geelachtig} maar de vinnen zyn witachtig. Het fleutelbeen is
kleiner als in de voorgaande. De rug-vin heeft 7 graadtjes, waar
van het eerde een ronde en ongetande doorn is, veel kleiner en
dunner als in de voorgaande: de overige zyn zacht en aan de punt
getakt. Het lange en vry hoge rug-aanhangfel loopt van de rugvin
fchier tot aan den Ibart toe. De borll-vinnen hebben 10
graadtjes, die zo als in die van Num. 4 geftelt zynj behalven
dac de randen van den eerilen doorn kleiner zyn. De aars-vin
heeft l i of I } zachte graadtjes. Dc flaan is gegaf tel t , en hcefc
17 lange
langer lar
graadtjes, zynde het onderrte gedeelte van den Itaarc
nien eer lang.als
het bovenfte. De befchreven vifch is 4 oneen en p li-
Num. 6. Ge-vlakte Myßus, met zes lange haarden
, en een lang, plat, hoofdt.
De vyfde foort van Ji/igre, by Markgraaf, Lik IF, cap. i6,
W i l l o u g h b y , 1 4 0 , komt eenigzins met dezeti vifch overeen
} maar vermits de befchryving van Markgraaf zeer onvolmaakt
is, zullen wy hem op nieuw befchryven. Het lange,
brede, zeer platte hoofdt is niec een hardachtige fchaal bedekt.
Het overige ligchaam is rondachtig, en derhalven zyn zo wel dc
buik als dc rug zeer verhéven. De bek is zeer wyd. Het bovenfte
kakebeen is een weinig langer als het onderlle: doch beide
befchryven in hun omtrek een naiven cirkel. Daar zyn ook 5
lange en draadachtige baarden, waar van vier, zeer lang zynde,
tot aan de buik-vinnen zich uitllrekken. Aan weérkanten zyn
twee neusgaten, digt by de fnuit ftaande. De oogen zyn klein,
eirond,en met het vel bedekt. De kieuwen zyn wydgeopent. In
Uc
T H E S A U R U S . 8 ï
palato 6c faucibus dantur. Cutis glabra fquamis caret. Pars corporis ima albtfcic : caput vero fuprcm
u m , dorfum, & fuperior laterum pars nigrefcunc; maculis pra:terea aliquot nigris latera fupra lineam
notata funt. Appendix dorfi, ani pinna, cauda, &c. maculis nigris varia funt. Pinna dorfi cxigua
ofticulis conftat 7 , quorum primum aculeatum ferme teres, at utrinque tamen levitcr ferratum eft:
reliqua mollia. In cxtremo dorfo exigua datur appendix cutacea. Pinna; pedloralcs ofticulis conftant 11 ,
quorum primum cft aculeus longus, utrinque {erratus, inprimis a poftica parte. Pinna: ventrales ofticulis
conllant 6 mollibus. Ani pinna 13 itidem mollibus. Cauda longa mukum bifiirca, olliculis conftat
17 longioribus. Os claviculiE, magnum, fupra pinnas peftorales extenfum eft. Longitudo defcripti
7 uncias xquat.
Scquuntur II. Myfti cauda in extremo vel a^quali, vel leviftîme bifida, quorum alii appendice dorfali
gaudenc, alii carent.
ISTum. 7. Mjfius cirris fex cauda in extremo aquali-.
Caput cralTum, plagioplateum, fuperne convexum, tefta duriftima, ad pinnam dorfi usque extenfa j
munitur. Corpus breve & crafliim eft: dorfum convexum: venter latus: os médiocre : maxilla: fere
a:quales funt, vel inferior iuperiore paulum prominentior. Cirri 6 adfunt, quorum 4 longiores ad finem
pinnarum peiStoralium porriguntur. Oculi exigui, longe a fe invicem diftantes, cute com muni tedi,
Iride gaudent ccerulefeente. Apertura: branchiarum admodum angufta: funt. OfTa denticulata in maxillis
& faucibus extant. Corpus cinerei eft coloris, nigrefcencibus maculis variegatum. Os clavicula:,
longe fupra pinnas pectorales excurrens, in acumen delmit. Pinna dorfi, capiti valdc vicina, ofticulis
conftat 7 , quorum primum eft aculeus craftus, redlus, poftica parte denticuiis ferracus, antica Ixvis, def
)rimi nefcius, dum elevatus cft. Appendix in dorfo extremo cutacea, exigua, harret. Pinna; peCloraes
ofticulis conftanc 5», quorum primum maximum, aculeatum, robuftum, 6<: ucrinque dentibus ferratum
eft i reliqua mollia & exigua: aculeus hie direkte a lateribus protendicur, nec ullo modo deprimi
poteft. Pinna; ventrales ofticulis C mollibus conftanc. Ani pinna, oblonga, ofticulis gaudec i j vcl z4
mollibus, exilibus. Cauda fere quadrata, in extremo aiqualis, ofticulis conftat i longioribus. Longi^
tudo defcripci eft 3 unciarum & 3 linearum.
N u m . 8. J^jflus cirris dmhîis exilihus i pinnis pedoralihus aculeo deßitutis.
Caput latum eft & fatis planum. Corpus, dorfum, veneer3 dentes, cutis, color, appendix dorfij
& c . ut in prarccdente fe habenc: os tamen admodum amplum eft. Maxilla fuperior inferiore paulo long
i o r : ambx vero in ambicu femicirculares func. Cirri duo tantum in univerfo capite, iique ad lacera
maxilla: fuperioris ucrinque fici, breves, circicer i lineas arquances, graciles, adfunc, qui tamen parum
confpiciuntur j quum a poftica eorum parte fovea fit infculpta, in qua fa:pe abfconduntur. Maxilla inferior
cirris caret. Oculi longiftmie a fe invicem diftantes cute communi ceguncur. In ucraque maxilla
plureS
de kakebenen, het verhemelte en keelgat zitten getande benen.
Het vcl is glad, zonder fchubhen. Het onderlle deel des lig*
chaams is wi tacht ig; maar het bovenhoofdt, de rug, en het bovenllre
gedeelte der zyden is zwartachtig j daar benevens zyn dc
zydcn nog boven dc zy-ftreep met eenige zwarte vlakken gecckent.
Het rug-aanhangfel, dc aavs-vin , de ilaart, enz. zyn
zwart gevlakt. Dc kleine rug-vin heeft 7 graadtjes, waar van
het eerfte gedoornt en fchier rond is, doch aan weérkanten een
weinig gctandi maar dc overige zyn zacht. Op het uiterlle des
nigs is een klein velachtig aanliangiel. Dc borll-vinnen hebben
I I graadtjes, waar van het ecrfle een lange doorn is, zynde aan
weerkanten, doch meell van achteren, zaagswyze getand. De
buik-vinnen hebben 6 zachte graadtjes. De aars-vin heeft i j ,
die ook zacht zyn. De lange en flcrk gegaffelde Haart heeft 17
langer graadtjes. Het grote fleutelbeen Ilrekt zich over de borltvinnen
heen. Dc befchreven vifch is 7 oneen lang.
N u volgt dc twcde foort van hciMyfltis geflachr, bcgrypcnde
bekleed, en hebben een blaauwachtig oógfterretje. De openingen
der kieuwen zyn zeer naauw. In de kakebenen en het keelgat
zitten getande benen. Het lyf is afchverwig, mee zwartachtige
vlakken gemarmerd. Het fleutelbeen loopc verrC over
de borft-vinnen heen, en eindigt puntig. De mg-vin is zeer na
aan het hoofdt, en heeft 7 graadtjes, waar van het eerfte een
dikke, regte, van achteren getande, van voren gladde doorn is,
die men niet neêrdrukken kan, als hy overcnd ftiuic. Op het uiterlle
van den rug is een klein velachtig aanhangfel. De borftvinnen
hebben y graadtjes, waar van het eerlte het grootlbc is,
gedoomd, fterk, en aan weérkanten getand, terwyl de overige
zacht en klein zyn. Deze doorn fteekt regt van dc zydcn uit j
en kan geenzins neérgedrukt worden. De buik-vinnen hebben
6 zachte graadtjes. De langwerpige aars-vin heeft 2.3 o f 24 zachte
en kleine graadtjes. De ftaart is fchier vierkant, aan het einen
bertaat uit ip langer graadtjes. De befchreven
- gelyk
Ich IS }Î oneen en } linien lang.
dc
vilc
11. Dc Myftiis-viiïchcn met een ftaart, die aan het einde of
gelyk, of zeer weinig gcgafFclt is, waar van eenige het rug-aanhangfel
hebben, en eenige niet.
Num. 7. us met zes haarde?i, en een ßaart,
'ie gelyk ten einde loopt.
Het hoofdt is d ik, en overdwars breed, van boven verheven,
cn met een zeer harde fchaal, die tot aan de rug-vin uitloopt,
overdekt. Het lyf is kort cn dikj dc rug verheven j de buik
brcedi de bek matig. Zes baarden zyn 'er, waar van 4 langer
tot aan het einde van de borft-vinnen zich uitllrekken. De kleine
oogen ftaan verre van malkander af, zyn met het gemene vel
III,
Num. 8. Myßus met t'ojee kleine haarden i en
ongedoomde horß-'vinnen.
Het hoofdt is breed en vry plat. Het lyf, de rtig, bulk, tanden,
het vel, de verw, het rug-aanhangfel, enz. zyn als in dö
vorige gefchapen; doch de bek is zeer wyd. Het bovenfte kakebeen
is een weinig langer als het onderfte j maar beide maken in
hunnen omtrek een halvcn cirkel. Daar zyn aan het gehele hoofde
niet meer dan twee baarden, zittende aan weêrzyden van het bo-»
venlie kakebeen: doch men kan ze zeer weinig zicnj want ze
zyn vry kort cn dun, ja maar omtrent 1 linien lang, cn legert
van ac^iteren dikmaals in eene holligheit, die daar ter plaatfc gemaakt
is, verborgen. Het onderfte kakebeen heeft geen baarden.
De oogen itaan zeer verre van malkander, en zyn mer hcC
cemcne vel bedekt. In beide de kakebcncQ ziet men verfchcide
" Y rycn
m
H; i!
' à
!
W
l i i i !
!!!
1'
j . l ! i
(
I
M
I lil
• j i . , (.-.i
III '1 • ;
M
• I i >